Pop zonder kop.

Werkvorm(en): poppenspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een poppenpresentatie en presenteren die aan elkaar.
Benodigdheden: een poppenkast of  iets dat als poppenkast dienst kan doen (een grote tafel op zijn kant, een laken gespannen aan een waslijn), objecten die kinderen als pop uitkiezen. Uiteraard is dit uit te breiden door handpoppen te (laten) verzamelen, te maken, of gezichtjes op houten pollepels te laten tekenen. 
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les poppenspel met gewone spullen gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je lepel of liniaal de groep gedag zegt, voor zo een klein gesprekje. Vermeld dat bij deze werkvorm je ‘pop’ alleen mag bewegen als hij praat.
Laat de kinderen een voorwerp kiezen dat ze als pop tot leven gaan wekken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: je pop is aan het zingen, je pop zegt het alfabet op (verzin een bijpassende stem), je pop loopt, huppelt, buigt, springt.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, beweeg alleen als je praat en praat luid en duidelijk.

Spelopdrachten: jullie poppen maken een praatje, jullie poppen gaan samen zwemmen, de ene pop komt thee drinken bij de andere pop, dan gaan jullie samen spelen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een poppenpresentatie te maken.

Opdrachten: een schoolreisje, een verjaardag, een circus, een les in de klas, naar de dierentuin.

Maak werkgroepen en geef mondeling de opdrachten door. Zet dan je poppenkast of iets dat daarvoor dienst moet doen klaar. Geef voorafgaand aan de presentaties de volgende aandachtspunten: beweeg de pop alleen als je praat, praat hard, kijk naar de pop als je hem bespeelt (daarmee zorg je dat hij niet te hoog of te laag is).

Waterdingen.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over toepassingen van water  en presenteren dat aan elkaar.

Print de lesopzet

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je een denkbeeldige kraan open doet en je handen wast.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.
Spelopdrachten: schaatsen, water uit een waterpomp pompen, douchen, thee drinken, tanden poetsen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Sluit de warming up af met de vraag wat de opdrachten met elkaar gemeen hebben. De spelopdrachten hebben allemaal met water te maken: het thema van deze les.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A speelt straks iets dat met water te maken heeft, B raadt wat het is. Daarna wisselen jullie.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Vul bijvoorbeeld een denkbeeldig waterpistool en bespuit het kind daar mee. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken. Het onderwerp daarvoor krijg je van mij. Als ik tijdens de uitvoering in mijn handen klap is het water plotseling op: hoe lossen jullie dat op?

Maak niet meer dan vijf werkgroepen en deel mondeling de opdrachten uit. Laat ze zelfstandig ruim vijf minuten oefenen waarna ze het aan elkaar mogen presenteren. Klap tijdens de uitvoeringen in je handen zodat de spelers weten wanneer hun water op is. Geef iedere werkgroep applaus en bespreek het kort na.

Opdrachten: de brandweer, de waterijsverkoper, de autowasstraat, het dolfinarium,
de Keukenhof (park met bloemen), de boerderij, de dierentuin.

Vakantie

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over  de vakantie en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je een flesje zonnebrandcrème pakt en jezelf insmeert.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.
Spelopdrachten: een strandbal opblazen, een zandkasteel bouwen, zwemmen, een hut bouwen, roeien in een roeiboot.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie:  a, je speelt voor b iets dat je erg leuk vond om in de vakantie doen. Daarna wisselen jullie.*

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie over vakantie te maken.
Maak werkgroepen en deel mondeling de opdrachten uit.

Opdrachten: in het zwemparadijs, in het pretark, in de bergen, in het vliegtuig, in de dierentuin.

Variant: je kunt de groep ook in twee grote werkgroepen splitsen zodat er twee presentaties ontstaan. Kies dan bijvoorbeeld pretpark en dierentuin.

 

* wanneer kinderen op vakantie gaan pas je de opdracht aan in: a, je speelt iets dat je graag zou willen doen in de vakantie.

Sinterklaas

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over  Sinterklaas en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: mijter, pietenpetten.  
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm het woord ‘paard’. Vraag welk kind daar een rijmwoord op kan spelen. Het kind dat zich daarvoor aanbiedt komt naar voren en speelt dat rijmwoord.
Zo laat je een paar kinderen naar voren komen en rijmwoorden op ‘paard’ spelen.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Pieten moeten soms cadeaus ruilen om een verlanglijst van en kind compleet te krijgen. Zo werkt het.

Kies een kind uit, speel dat je bijvoorbeeld met een jojo speelt. Het kind raadt jojo en speelt een eigen stuk speelgoed dat jij weer raadt. Dan geef jij je denkbeeldige jojo aan het kind en neemt het denkbeeldig stuk speelgoed van het kind aan.

Op deze wijze gaan de kinderen kris-kras door elkaar en ruilen minimaal vier keer denkbeeldig speelgoed.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
vier denkbeeldige dingen uit je schoen. Het kind dat ze allemaal kan benoemen steekt de vinger op. Haal bijvoorbeeld uit je schoen: een autootje, een handje pepernoten, knikkers en een chocoladeletter.

Instructie:  A haalt eerst vier dingen uit zijn schoen, B onthoud ze goed en zegt na afloop om welke dingen het ging. Daarna wisselen jullie.

De kinderen wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken van een plek waar de Sint en zijn Pieten vaak te vinden zijn. Kijk goed op de afbeelding en probeer verschillende dingen te spelen, dus niet allemaal hetzelfde.

Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Laat ze zelfstandig ruim vijf minuten oefenen waarna ze het aan elkaar mogen presenteren. Geef iedere werkgroep applaus en bespreek het kort na.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: ‘Op welke plek speelde dit zich af?’
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten.
Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Naar het restaurant.

Werkvorm(en): pantomime
Activiteit: De kinderen beelden handelingen uit die met het restaurant te maken hebben en improviseren een restaurant in een inspringspel
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Bespreek kort met de groep de redenen die mensen kunnen hebben om uit eten te gaan, en welke soorten restaurants er eigenlijk zijn.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal en beeldt mimisch handelingen uit die bij restaurant beroepen horen.
Handelingen: uien snijden in de keuken (oei, daar krijg je prikogen van!), tafels schoonmaken, een dienblad met drankjes serveren, met een koekenpan een pannenkoek de lucht in gooien en weer opvangen, bestellingen noteren, in een pan soep roeren, enzovoorts.

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal. Doe alsof je twee dingen eet (bijvoorbeeld een appel en een bakje patat), en laat de kinderen na het tweede raden wat je hebt gegeten. Maak zo de opdracht helder: a speelt dat hij iets eet, b raadt het en daarna wisselen jullie.

Kern.
Aanvulrestaurant. De groep zit in hoefijzeropstelling. Leg uit dat je straks iets gaat spelen dat bij een restaurant hoort. Het kind dat het kan aanvullen steekt de vinger op, pas als hij door jou wordt aangewezen komt hij de spelvloer op en vult het naar eigen inzicht aan. Benadruk die regel (het opsteken van de vinger om aan te geven dat je de spelvloer op wil) voordat je van start gaat.
Begin als klant, zittend en wachtend. Eén voor één komen de kinderen om het spel aan te vullen. De kijkers zullen waarschijnlijk met elkaar in gesprek gaan over de mogelijkheden en wat er zich afspeelt, hou daar rekening mee. Als het spel op gang is, kun je er eventueel uitstappen om de kinderen aan te wijzen, hou het tempo daarbij redelijk hoog.
Uiteindelijk kan de hele groep een restaurant uitbeelden, je kan eventueel besluiten om het een tweede keer te starten.

Advies: ga side coachen om de boel te stimuleren. ‘Ober, breng die gasten maar naar hun tafel’,  ‘Pas op, kok, er brandt iets aan!’, enzovoorts.

Variatie 1: Je kunt dit nogmaals herhalen, of het spel met de halve groep te doen en dan te wisselen zodat er een publiek ontstaat.
Variatie 2: Je kunt dit nogmaals herhalen, als het spel op gang is geef je één kind een spelopdracht. Bijvoorbeeld: kom als muis binnen, als brandweerman, verslik je in een hete aardappel….

Muziekmensen.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over mensen die in of met muziek werken  en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen.  Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.
Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je opkomt, je microfoon pakt en een hartverscheurend lied zingt.

Warming up klassikaal: dansen.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: klassiek ballet, discodans, rock, hiphop brakedance.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen en doe enthousiast mee en voor.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A staat straks op en beeldt uit dat hij een instrument bespeelt. Als A klaar is buigt hij en mag B raden om welk instrument het gaat. Wissel dit zo lang om tot ik zeg dat jullie hiermee moeten stoppen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Kies een kind en doe bijvoorbeeld alsof je een triangel bespeelt. Raad daarna wat het kind uitbeeldt.  De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken van mensen die met of in muziek werken.

Opdrachten: een orkest met dirigent, mensen die werken in een pretpark (of kermis), circusartiesten, popgroep (K3 bijvoorbeeld), dj in een disco.

Maak niet meer dan vijf werkgroepen en deel mondeling de opdrachten uit. Laat ze zelfstandig ruim vijf minuten oefenen waarna ze het aan elkaar mogen presenteren.
Geef iedere werkgroep applaus en bespreek het kort na.

Hooggeëerd publiek!

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over  en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: zo mogelijk vrolijke (circus) muziek om de presentaties mee te ondersteunen. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je denkbeeldige balletjes uit je zak haalt en er mee jongleert.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: hoe lopen clowns, hoe doet de leeuwentemmer, hoe doet de directeur (zonder praten), hoe loopt de koorddanser(es), enzovoorts.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A staat zo op, B blijft zitten. A, je speelt iemand die in het circus werkt, B je raadt wat A speelt. Daarna wisselen jullie.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel bijvoorbeeld alsof je de stal schoonmaakt (met een kruiwagen, poep scheppen) en laat daarna het kind iets spelen.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken volgens dit stappenplan (laat het stappenplan zien, de afbeelding met de goochelaar).  Jullie krijgen het stappenplan en een afbeelding van een circusact, jullie maken een presentatie als de circusact en doorlopen daarbij het stappenplan. 

Opdrachten: hondenact, olifantenact, leeuwenact, acrobaten, clowns.

Maak werkgroepen en deel stappenplan en circusafbeelding uit. Laat ze zelfstandig ruim vijf minuten oefenen waarna ze het aan elkaar mogen presenteren. Geef iedere werkgroep applaus en bespreek het kort na.

Tip: noem tijdens de presentatie de stappen hardop zodat de spelers gelijktijdig schakelen.

Pittenzakplezier.

Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, en verzinnen een verhaal.
Benodigdheden: pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, een plastic fles, een stok (zie ‘opmerking’).
Opmerking: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer de voorwerp door een pittenzak te pakken en die te veranderen in bijvoorbeeld een spons die je in een denkbeeldige emmer sop doet, uitknijpt en iets schoonmaakt.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis.

Spelopdrachten: poets je schoenen, kam je haar, doe tandpasta op je tandenborstel, doe lippenstift op je lippen, haal gel uit een tube en smeer het in je haar…

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie:  Je telefoneert, je eet samen iets, je speelt tafeltennis, je laat elkaar speelgoed zien…

Extra: Verzin iets om samen te doen. Ga daarna naar een ander tweetal en laat om beurten aan elkaar zien wat je hebt bedacht.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een bepaalde plek of situatie zo in te studeren dat het publiek het kan raden. Daarbij verander je de pittenzakken in iets anders en je mag er niet bij praten.

Verdeel de groep in werkgroepen en geef iedere groep een opdrachtkaart. Laat ze zelfstandig ruim vijf minuten oefenen waarna ze het aan elkaar mogen presenteren. Geef iedere werkgroep applaus en bespreek het kort na.

Kinderplekken.

Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verzinnen tableaus van een plek waar veel kinderen samenkomen    en presenteren die aan elkaar.
Benodigdheden: fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’. 
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als iemand die een duik in het zwembad neemt.

Warming up klassikaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.

Spelopdrachten: je zit in de bioscoop bij een grappige film, je zit in de bioscoop bij een zielige film, je ligt op het strand te zonnen, je bent aan het spelen op het schoolplein, je bent aan het sporten.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen voor je op het fluitje blaast.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A maakt een standbeeld van iets dat hij graag doet als hij een dagje uit gaat. B raadt wat het is, en dan wisselen jullie.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Kies een kind en ga in een houding staan van iemand die bijvoorbeeld aan het (uit) eten is. Raad daarna het standbeeld van het kind.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun standbeelden (tableaus) en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een ‘foto’ te maken van een plek waar veel kinderen samenkomen.

Opdrachten:  het circus, het zwembad, het pretpark, het schoolplein, een kinderverjaardag. Reserve: de intocht van Sinterklaas.

Maak werkgroepen en deel de opdrachten mondeling uit.

Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken. Je kunt ervoor kiezen om de werkgroep te laten spelen, het spel te bevriezen en het publiek dan pas te laten kijken.

Leuke uitstapjes.

Werkvorm(en): jabbertalk.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw). Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Doe dit bij voorkeur in fantasietaal: heet ze hartelijk welkom en zeg dat ze stil moeten zijn. Vraag daarna in begrijpelijke taal wat je net hebt gezegd.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Je krijgt een spelopdracht, voer die uit met jabbertaal.

Opdrachten:
A nodigt B uit om een sport te beoefenen.
B nodigt A uit om een spel te spelen.
A laat B zijn kamer zien.
B laat A  zijn hobby zien.

De kinderen gaan staan, vullen verder zelf hun spelsituaties in en spelen zo lang door tot jij de volgende opdracht

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie krijgen de opdracht omin jabbertaal  iets speciaals te bestellen bij de ander. De winkelier geeft het en jullie rekenen af. Ik vertel om welke winkel het gaat.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Zeg tegen het kind dat hij een bakkerij heeft. Bestel in jabbertaal een stokbrood (maak grote gebaren) en reken die denkbeeldig af.

Opdrachten:
A heeft een speelgoedwinkel. B, je kiest zelf wat je bestelt.
B heeft een snoepwinkel. A, je kiest zelf wat je bestelt.
A heeft een groenten en fruitwinkel. B, je kiest zelf wat je bestelt.
B heeft een feestwinkel. A, je kiest zelf welk kostuum je bestelt.

De kinderen gaan staan, vullen verder zelf hun spelsituaties in en spelen zo lang door tot jij de volgende opdracht

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om iets leuks te gaan doen in jabbertaal.

Opdrachten: zwemmen in de zee (insmeren, plaatsje zoeken, zwemmen), op wintersport (skiën, sneeuwballen gooien, sneeuwpop maken), naar een pretpark (kaartje kopen, in attracties), bowlen (schoenen wisselen, bowlen), pauze op school (in de klas, de bel gaat, jassen aan en naar buiten), naar de film (kaartje kopen, 3d brillen op).

Maak werkgroepen en deel mondeling de opdrachten uit. Laat ze zelfstandig ruim vijf minuten oefenen waarna ze het aan elkaar mogen presenteren. Geef iedere werkgroep applaus en bespreek het kort na.