Vanwaar dit feestje?

Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal rond een feest en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: opdrachtkaarten, pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, een plastic fles, een stok (zie ‘opmerking’).
Opmerking: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Print de les + opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer dit door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een mp3-speler: sluit een denkbeeldige koptelefoon aan en luister naar vrolijke muziek.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.

Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis.

Spelopdrachten:
Een mes om taart mee te snijden.
Een spiegel om je kapsel in te controleren.
Een cadeautje om uit te pakken.
Een blikje cola.
Een zakje chips.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.

Instructie: Jullie krijgen steeds een korte feestelijke spelsituatie waarbij je beiden je pittenzak in iets moet veranderen.

De kinderen gaan staan met hun pittenzakken in hun hand en wachten op de eerste opdracht.

A je huisdier is jarig, B jouw huisdier komt bij het huisdier van A op bezoek.
B je hebt je diploma behaald, A geeft die officieel aan je.
A je bent door naar de live shows van een talentenjacht, B is je enige fan.
B je vindt een briefje van  €100,- op straat en gaat meteen met A feesten.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, laat ze de pittenzakken inleveren.

Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een reden te verzinnen voor een feest. Daar maken jullie met behulp van een stappenplan een verhaal van, daar moeten jullie bij praten. Alle voorwerpen moeten echter als iets anders worden gebruikt. De voorwerpen mag je tijdens het repeteren niet gebruiken omdat er maar één set is, tijdens het uitvoeren van jullie presentatie gebruik je het natuurlijk wel.

Bekijk de 5 voorwerpen en benadruk dat ze alle voorwerpen in iets anders moeten veranderen. Maak maximaal vijf werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Geef ze een kleine 10 minuten de tijd om te repeteren, applaudisseer na iedere uitvoering en bespreek kort na.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Waarom wordt dit feest gegeven?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Voetbalvormen en woorden

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een voetbalsoort en presenteren dat aan elkaar.
Voorbereiden: de voetbaltermen kaartjes losknippen en in een bak of hoed doen om ze uit te kunnen trekken.
Print les + opdrachten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je de voetbal op de stip legt en er tegen aan trapt. De bal komt niet ver, hij is zacht. Je pompt hem op en schiet de bal alsnog weg. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: je houdt een bal hoog, je fluit voor een overtreding, je neemt een strafschop, je valt en doet alsof je pijn hebt, je zingt plechtig het volkslied.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.

Instructie: Er zijn veel voetbaltermen, woorden die met voetbal te maken hebben. Veel van die woorden zijn ‘samengestelde woorden’: bestaan dus uit twee afzonderlijke woorden. Jullie krijgen straks zo’n woord, bepalen wie wat gaan spelen en gaan met andere tweetallen spelen en raden totdat ik zeg dat je weer mag gaan zitten.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Benadruk dat je mag pas raden nadat de tweede speler klaar is. Jij speelt ‘paniek’, het kind speelt ‘voetbal’, samen zijn jullie ‘paniekvoetbal’ (voetbal gespeeld op emoties i.p.v. tactiek).

De tweetallen gaan staan, trekken een kaartje en spelen/raden dat met andere tweetallen net zo lang tot je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.

Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken over een ander soort voetbal dan we gewend zijn van tv.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Opdrachten: kooivoetbal, strandvoetbal, tafelvoetbal, zaalvoetbal, en moerasvoetbal.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Welke vorm van voetbal werd hier uitgebeeld?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen.
Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Hoe komen ze er op?

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een ontstaansgeschiedenis van een wintersport en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Deze les bestaat ook in het kader van de Olympische winterspelen, bekijk de les hier.
Print les + opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: je kijkt een spannende wedstrijd en je ploeg scoort een punt, je kijkt een schaatswedstrijd en je favoriete schaatser valt neer, je kijkt naar de uitreiking van een gouden medaille en je bent ontroerd, je kijkt naar een openingsspeech en je bent verveeld.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Wintersporten kunnen best gevaarlijk zijn. Jullie kiezen een wintersport om te beoefenen, eerst gaat dat goed. Dan komt A in de problemen, B helpt hem. Daarna kiezen jullie een andere sport en komt B in de problemen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Ga bijvoorbeeld samen langlaufen en langlauf tegen een boom met bloedneus tot gevolg. Stimuleer zo het kind om je te helpen. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang van probleemspeler totdat jij aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Van veel sporten is niet bekend hoe ze zijn ontstaan maar we weten dat sommigen zijn ontstaan vanuit noodzaak: er moesten problemen worden opgelost en de wintersport was onderdeel van die oplossing. In deze opdracht verzinnen jullie zo’n ontstaansgeschiedenis van een wintersport.

Opdrachten: curling, snowboarden, biatlon, skiën, bobsleeën.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, verdeel de groep in maximaal 5 werkgroepen en verdeel de opdrachtkaarten. Na afloop van iedere presentatie volgt applaus en een (korte) nabespreking.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: ‘Om welke wintersport gaat het hier?’
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten.
Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Hoe komen ze er op? Olympische winterspelen

Titel: Hoe komen ze er op?
Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een ontstaansgeschiedenis van een wintersport en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Deze les bestaat ook zonder dat het om de Olympische spelen draait, bekijk de les hier.
Print les + opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: je kijkt een spannende wedstrijd en je ploeg scoort een punt, je kijkt een schaatswedstrijd en je favoriete schaatser valt neer, je kijkt naar de uitreiking van een gouden medaille en je bent ontroerd, je kijkt naar een openingsspeech en je bent verveeld.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Wintersporten kunnen best gevaarlijk zijn. Jullie kiezen een wintersport om te beoefenen, eerst gaat dat goed. Dan komt A in de problemen, B helpt hem. Daarna kiezen jullie een andere sport en komt B in de problemen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Ga bijvoorbeeld samen langlaufen en langlauf tegen een boom met bloedneus tot gevolg. Stimuleer zo het kind om je te helpen.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang van probleemspeler totdat jij aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Van veel sporten is niet bekend hoe ze zijn ontstaan maar we weten dat sommigen zijn ontstaan vanuit noodzaak: er moesten problemen worden opgelost en de wintersport was onderdeel van die oplossing. In deze opdracht verzinnen jullie zo’n ontstaansgeschiedenis van een Olympische wintersport.

Opdrachten: curling, snowboarden, biatlon, skiën, bobsleeën.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, verdeel de groep in maximaal 5 werkgroepen en verdeel de opdrachtkaarten. Na afloop van iedere presentatie volgt applaus en een (korte) nabespreking.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: ‘Om welke wintersport gaat het hier?’
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten.
Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Slomo-held.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een held en presenteren dat aan elkaar. Er zit een slow motion moment in de presentatie.
Print les + opdrachten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je vast komt te zitten met je auto, uitstapt, duwt en als dat niet lukt je de auto optilt. Zet de auto verderop neer, stap in en rij weg. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: Je bent een bejaarde, je ziet een katje die niet uit een boom durft. Je redt het katje. Je bent een kleuter, je merkt dat er vuur in de prullenbak brandt en blust dat. Je bent een crimineel, je pakt een spin en zet hem buiten op de grond.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: helden zie je vaak in actiefilms maar actiefilms (geweld, rennen) nadoen bij drama is vaak rommelig en storend. Daarom spelen we vandaag ook in slow motion.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel een simpele ontmoeting: je ziet elkaar en geeft elkaar een hand. Doe daarna precies hetzelfde maar dan in slow motion.

Instructie: let vooral goed op elkaar dat je even snel beweegt, anders werkt het niet. Ga staan. Je krijgt eenvoudige spelopdrachten, speel die eerst in de normale tijd, dan in slomo.

Een ontmoeting. A geeft een cadeau aan B, B pakt het uit en is blij.
Jullie zijn twee ridders die zwaard vechten. B steekt vuurwerk af A is bang.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken over een heldendaad. Je speelt de scene in de ‘normale tijd’ tot de held tot actie overgaat. De actie speel je in slow motion tot dat voorbij is en dan ga je over tot de normale snelheid. Lees de opdrachtkaart goed door.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Deel de opdrachtkaarten uit en laat ze zelfstandig repeteren.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Wat was de heldendaad?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Droom maar lekker verder

Werkvorm(en): hoorspel.
Activiteit: De kinderen maken een hoorspel van een toekomstdroom, en presenteren die aan elkaar. 

Lid van ‘Laat maar zien’? »

Deze les sluit aan bij de les: ‘Droom maar lekker verder’ van de methode ‘Laat maar zien’ (beeldende vorming).

Benodigdheden: kinderen kunnen kleine objecten gebruiken om geluiden mee te maken.
Opmerking: tijdens de uitvoering van de hoorspelen zit het publiek met de rug naar de spelers toe. Je kunt de spelers ook achter een scherm o.i.d. plaatsen.
Print lesopzet + opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in een kring op stoelen. Vertel dat de dramales over hoorspel gaat. Vertel wat een hoorspel is, dat het een geluidenverhaal betreft dat vooral vroeger voor de radio werd gemaakt. Op de website die bij deze methode hoort is een link opgenomen waarmee je een filmpje over hoorspel aan je kinderen kan laten zien. Als je dit wil, doe het dan voorafgaand aan de les. Ook kun je een fragment van een hoorspel laten horen (van een Efteling-cd bijvoorbeeld), en geef vooral met eigen stemimitatie een indruk waar je naartoe wil.

Inventariseer welke geluiden kinderen met hun stem kunnen imiteren en doe dat meteen klassikaal. Als er dierengeluiden worden gemaakt hou dan voor ogen dat dieren geen letters kennen (een hond zegt niet ‘waf’ of ‘blaf’).

Warming up klassikaal: Dolby surround.
De groep zit in een kring op stoelen. Ze zitten met de handen voor de ogen, een kwart van de groep staat verspreid door het lokaal en maakt geluiden n.a.v. een thema. Die geluiden bereiden ze niet voor, het is geen uitgewerkte presentatie. Op jouw teken stoppen ze daar mee, het publiek applaudisseert en raadt om welk thema het gaat. Je kunt de uitvoerende groep kinderen kort op de gang instrueren, staat de situatie dat niet toe dan staan de opdrachten ook in de bijlage. Deel die dan uit, ze mogen er één minuut naar kijken (deze opdracht moet spontaan blijven).

Opdrachten: een popidool (voor, tijdens en na een concert), de held (voor tijdens en na een redding), rijkdom (lopend door jullie kasteel: wat heb je allemaal?) en wereldkampioenen (tijdens een sportwedstrijd, winnen, uitreiking beker en medailles).

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: Om beurten sluiten jullie je ogen terwijl de ander een vraag krijgt om een bepaald geluid bij te maken. Je mag pas raden als de ander stopt met het geluid, dit is een belangrijke regel. De geluidenmaker geeft eigenlijk antwoord met geluid, je antwoord mag lekker fantasierijk zijn.

B sluit de ogen, A: welk instrument zou je willen kunnen  bespelen?
A sluit de ogen, B: wat zou je willen hebben?
B sluit de ogen, A: wat wil je later worden?
A sluit de ogen, B: waar zou je naartoe willen op vakantie?
B sluit de ogen, A: welk dier zou je als huisdier willen hebben?
A sluit de ogen, B: wat zou je ooit nog eens willen doen?

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een hoorspel te maken waarin een dagdroom centraal staat. Een z.g. luchtkasteel: iets dat onbereikbaar is… of misschien ook niet?

Bespreek kort de aandachtspunten op het werkblad en maak werkgroepen. Loop dan langs en deel de werkbladen uit.