Eng!

Titel: Eng!
Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, en verzinnen een griezel bij een gegeven locatie.
Benodigdheden: opdrachtkaarten, pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, en een plastic fles.
Print hier de les + opdrachtkaarten

Er is nog een les met griezelthema voor deze groep, klik hier om die te bekijken.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer dit door bijvoorbeeld een pittenzak te veranderen in een zaag, zaag jezelf in je vinger. Vertel ook dat er vandaag bij objectenspel niet gesproken wordt maar dat ze wel geluiden mogen maken (alles behalve woorden). en koppel eventueel terug naar de pictogrammen die je voor deze les hebt uitgekozen.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis, je mag geluid maken.

Spelopdrachten: een zaklamp waar je mee door een donker bos loopt, een glazen bol waar je de toekomst in kan voorspellen, een schep waar je een gat mee in de grond kan graven, een geheimzinnige schatkaart.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen, of stimuleer ze daar bij door te side coachen wat ze tegen komen en beleven.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.

Instructie: Je gebruikt straks de pittenzak om iets griezeligs uit te beelden, de ander moet raden wat het is. Het kan een enge plek zijn, een griezelig wezen enzovoorts. Let op, jullie mogen elkaar niet aanraken want het is een raadspel waarbij steeds één kind speelt en het andere kind kijkt. Je mag praten.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Vraag een kind naar voren en speel alsof je een heks bent, je pittenzak is bijvoorbeeld de pollepel waar je een toverdrank mee maakt. Het kind mag raden, daarna wisselen jullie en mag jij raden.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern: griezel verzinnen bij een plek.
De groep zit in hoefijzeropstelling, laat ze de pittenzakken inleveren. De 5 voorwerpen liggen in het zicht.

Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen een plek toegewezen, bijvoorbeeld een donkere kelder. Dan verzin je een griezel op die plek, wat voor griezel zou je verzinnen bij een donkere kelder? [bespreek kort]. Jullie mogen daarvoor de 5 spullen veranderen, ik bepaal wie griezel is en wie mens.
De voorwerpen mag je tijdens het repeteren niet gebruiken omdat er maar één set van is, tijdens het uitvoeren gebruik je ze natuurlijk wel. Je mag praten maar let op: je mag geen geweld uitbeelden.

Licht dit laatste desnoods toe. Bang gillen en grommen enzovoorts is natuurlijk geen probleem maar het is niet bedoeling dat ze gaan slaan bijvoorbeeld. Leg bij deze doelgroep de nadruk er op dat het publiek moet kunnen raden waar ze zijn.

Opdrachten: het bos, een oud kasteel, op een bootje, in de sneeuw, in een grot.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten: eerst de plek herkenbaar spelen, daarna pas de griezels in het verhaal. Maak werkgroepen en laat ze op een eigen plek in het lokaal staan.
Deel dan de opdrachtkaarten uit en benoem daarbij niet alleen de plek, maar bepaal ook wie wat speelt door ze aan te wijzen: griezel-mens-griezel-mens enzovoorts. Geef ze 5-10 minuten de tijd om te repeteren . Na de presentaties krijgen de werkgroepen applaus en wordt er kort nabesproken.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Waar gaat dit feest over?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Feestfoto!

Titel: Feestfoto!
Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verzinnen tableaus van een  feest en presenteren die aan elkaar.
Benodigdheden: een fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’, eventueel petjes.
Opmerking: gebruik je petjes maak dan voor iedere werkgroep een tasje, anders kost het organisatorisch veel tijd.
Print les + opdrachten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als iemand die juicht (hoeraaa!).

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.

Spelopdrachten: blaas kaarsjes op een taart uit, strooi met confetti, ga dansen, blaas ballonnen op, pak een cadeau uit dat erg tegenvalt, pak een cadeau uit dat je heel leuk vindt.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen voor je op het fluitje blaast.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Je zet in standbeeld wat je allemaal op je verjaardag zou kunnen doen, de ander raadt het en daarna wissel je. Let op: er mag geen beweging in zitten, je laat alleen het standbeeld zien.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Ga bijvoorbeeld staan alsof je aan het bowlen bent. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen voor je op het fluitje blaast.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om 3 foto’s te maken van een bepaald feest, lees de opdrachtkaart goed.

Opdrachten: Sinterklaas, kerstfeest, verjaardag, koningsdag, schooldisco. Reserve:  bruiloft

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Maak maximaal vijf werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Geef ze een kleine 10 minuten de tijd om te repeteren, applaudisseer na iedere uitvoering en bespreek kort na.

Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Waar gaat dit feest over?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je .

Voetbalweer

Werkvorm(en): jabbertalk.
Activiteit: de kinderen verzinnen een presentatie over hinder van weer tijdens het voetballen en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw). Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print les + opdrachten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je de deur open doet en naar buiten gaat. Kijk naar de lucht, doe wat rek en strekoefeningen en pak je (denkbeeldige) bal. Net als je de bal aan het hooghouden bent gaat het regenen. Je jabbert er mopperig op los en gaat weer naar binnen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.

Instructie: Jullie zijn om beurten sportleraar en geven de ander les.

A je bent zwemleraar, B krijgt zwemles.
B je bent schaatsleraar, A krijgt schaatsles.
A je bent tennisleraar, B krijgt tennisles.
B je bent boogschiet leraar, A krijgt schietles.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel de paardrijdleraar die het paard aait, leg uit wat je met de teugels moet doen en rij een rondje voor. Stimuleer zo het kind om mee te doen. De kinderen gaan staan en wachten tot je de eerste opdracht geeft.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.

Instructie: Jullie krijgen opdrachten om in tweetallen kleine verhaaltjes te spelen met fantasietaal.

B nodigt A uit om te gaan voetballen. A schopt de bal in een boom, samen halen jullie hem eruit.
A nodigt B uit om te gaan voetballen. B schopt de bal lek, samen pompen jullie hem op.
B nodigt A uit om te gaan voetballen. A schopt de bal in een sloot, samen halen jullie hem eruit.
A nodigt B uit om te gaan voetballen. B schopt de bal tegen de neus van A, samen stoppen jullie het bloeden.

Tip: geef eerst de eerste helft van de instructie, pas als ze bezig zijn geef je de tweede helft van de instructie.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Neem het stappenplan op A4 formaat er bij en leg de opdracht uit.

Instructie: Jullie gaan straks een lekker potje voetballen (stap 1), maar dan gebeurt er iets bijzonders met het weer (stap 2) wat jullie daarna precies gaan doen (stap 3) mogen jullie zelf verzinnen. Je krijgt van mij te horen wat er bij jullie aan het weer moet veranderen. Jabber lekker veel en hard, kijk naar elkaar en probeer antwoord te geven en op elkaar te reageren.

Opdrachten: te heet, het gaat regenen, het gaat vriezen, het gaat sneeuwen, onweer.

Maak werkgroepen en deel mondeling de opdrachten uit, geef ze ook een stappenplan als geheugensteun. Na zo’n 5-10 minuten gaan de kinderen weer terug in de halve kring. Na iedere presentatie volgt applaus en een korte nabespreking.

Verdwaald!

Werkvorm(en): jabbertalk.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw). Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print lesopzet

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je je drinkbeker niet open kan krijgen, en je hebt het heel warm. Jabber er mopperig op los, net voordat je het op wil geven gaat de beker toch open en neem je een welverdiende slok.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie krijgen opdrachten om in tweetallen kleine verhaaltjes te spelen met fantasietaal.

B nodigt A uit om te gaan fietsen. Maar de band gaat lek dus moeten jullie die oppompen.
A nodigt B uit om te gaan zwemmen, maar als jullie daar aankomen is het water toch te koud.
B nodigt A uit om de hond uit te laten. Maar als jullie een tijdje buiten zijn gaat het regenen.
A nodigt B uit om koekjes te bakken. Als ze klaar zijn, vinden jullie ze vies.

Tip: geef eerst de eerste helft van de instructie, pas als ze bezig zijn geef je de tweede helft van de instructie.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Als je een probleem hebt ga je naar iemand toe voor hulp. Je gaat straks hulp vragen aan je medespeler, alleen moet je eerst het probleem spelen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Struikel, doe alsof je knie pijn doet. Ga naar je medespeler en leg in jabbertaal uit wat er is gebeurd. Stimuleer het kind om je een denkbeeldige pleister op je knie te plakken en laat het kind ook jabbertaal gebruiken.  De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Kinderen verdwalen nog wel eens als ze op een vreemde plek zijn. Je krijgt straks een verdwaalplek waar jullie verdwalen. Eén van jullie speelt de hulp die de weg wijst, ik wijs die helper aan. Jullie gebruiken weer jabbertaal, fantasietaal dus.

Opdrachten: in de dierentuin, in een winkel, in de stad, op het strand, in het bos.

Maak werkgroepen en deel mondeling de opdrachten uit. Wijs in iedere werkgroep een kind aan dat komt helpen door de weg te wijzen en mee te lopen. Na iedere presentatie volgt applaus en een korte nabespreking.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Waar verdwaalden ze?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten.
Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wintersportverhaal

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal over een wintersport en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: het is leuk wanneer er medailles zijn die in de presentaties kunnen worden uitgereikt, het is niet per se nodig.
Opmerking: onder aan de opdrachtkaart staat een rollenlijst met cijfers, zijn de kinderen niet in staat om zelf rollen te kiezen en te verdelen geef je ieder kind van een werkgroep een cijfer. Dat cijfer correspondeert met een rol. Tip: hang het stappenplan ook zichtbaar in je lokaal.

Uitleg rollen verdelen »

Onder aan de opdracht staat bijvoorbeeld 1: sporter, 2: scheidsrechter, enzovoorts. Nadat je de kinderen in werkgroepen hebt verdeeld in het lokaal loop je langs en geef je ieder kind een cijfer. Daarna geef je de werkgroep de opdrachtkaart. Ieder kind kan op de opdrachtkaart opzoeken welke rol hij heeft. Zijn de kinderen zelf in staat om rollen te verzinnen en te verdelen dan knip je die lijst van de opdrachtkaart af.

Print les + opdrachtkaarten

Let op: deze les bestaat ook rond de Olympische winterspelen, klik hier om die te bekijken.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:
Je springt in een bobslee en gaat zitten (op de grond) en gaat de ene na de andere bocht om.
Je draait rondjes op je kunstschaatsen.
Je bent aan het skiën.
Je bent aan het schaatsen.
Je bent aan het langlaufen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met andere tweetallen. Je moet er bij praten. A is aan het wintersporten, maar heeft pech. B komt en helpt.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel bijvoorbeeld dat je schaatst en dat je schaats in het ijs blijft hangen. Stimuleer zo het kind om je te komen helpen, vergeet niet te praten (het is acteerspel). De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Als je vals speelt bij sport dan ben je ook niet sportief, toch proberen sommige mensen om op een oneerlijke manier een Olympische medaille te winnen. Jullie verzinnen een verhaal over vals spelen bij een sportwedstrijd. Je groepje krijgt een wintersport [laat het stappenplan zien en bespreek het].

Opdrachten: bobsleeën, ijshockey, skiën, schaatsen, langlaufen.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, verdeel de groep in maximaal 5 werkgroepen en verdeel de opdrachtkaarten. Het verdelen van rollen kan in groep 3 een probleem vormen. Let daar op en ondersteun voornamelijk in het geven van alternatieven: enthousiast publiek, scheidsrechters, tv-ploeg, dokters…. Als je de rollenverdeling niet ziet zitten hou dan de rollenlijst onder aan de opdrachtkaart en geef de kinderen van de werkgroep een cijfer, dat cijfer correspondeert met een rol.

Na afloop van iedere presentatie volgt applaus en een (korte) nabespreking.

Advies gebruik pictogrammen Acteerspel »

Pictogrammen zijn in deze methode cruciaal om te gebruiken, het zijn je aandachtspunten: je bespreekt er op na en je leert je kinderen op zowel actief als receptief niveau wat bij de kunstvorm theater van belang is. Kijk voor de toepassing van die pictogrammen op deze pagina.
We willen je graag adviseren welke pictogrammen je zou kunnen gebruiken. Let op, voor de leeftijdsgroep waar jij mee werkt zijn dat hooguit 2 pictogrammen: je wil je kinderen niet overvragen.

Welke pictogrammen passen bij deze les?
Denk aan je mimiek
Ga niet voor elkaar staan
Niet door elkaar praten.
Niet met je rug naar het publiek toe staan.
Speel met gebaren.
Speel vanuit lichaamshouding.
Speel in het midden van het spelvlak.
Spreek verstaanbaar.

Er is nog een andere werkwijze (toepassing 2), die kun je hier bekijken.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:

1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Hoe werd er vals gespeeld in deze presentatie?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten).

Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan verdere didactische adviezen.

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Olympisch sportverhaal

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal over een wintersport en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: het is leuk wanneer er medailles zijn die in de presentaties kunnen worden uitgereikt, het is niet per se nodig.
Opmerking: onder aan de opdrachtkaart staat een rollenlijst met cijfers, zijn de kinderen niet in staat om zelf rollen te kiezen en te verdelen geef je ieder kind van een werkgroep een cijfer. Dat cijfer correspondeert met een rol. Tip: hang het stappenplan ook zichtbaar in je lokaal.

Uitleg »

Onder aan de opdracht staat bijvoorbeeld 1: sporter, 2: scheidsrechter, enzovoorts. Nadat je de kinderen in werkgroepen hebt verdeeld in het lokaal loop je langs en geef je ieder kind een cijfer. Daarna geef je de werkgroep de opdrachtkaart. Ieder kind kan op de opdrachtkaart opzoeken welke rol hij heeft. Zijn de kinderen zelf in staat om rollen te verzinnen en te verdelen dan knip je die lijst van de opdrachtkaart af.

Print les + opdrachtkaarten

Let op: deze les bestaat ook als les zonder dat het om Olympische spelen gaat, klik hier om die te bekijken.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:
Je springt in een bobslee en gaat zitten (op de grond) en gaat de ene na de andere bocht om.
Je draait rondjes op je kunstschaatsen.
Je bent aan het skiën.
Je bent aan het schaatsen.
Je bent aan het langlaufen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met andere tweetallen. Je moet er bij praten. A is aan het wintersporten, maar heeft pech. B komt en helpt.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel  bijvoorbeeld dat je schaatst en dat je schaats in het ijs blijft hangen. Stimuleer zo het kind om je te komen helpen, vergeet niet te praten (het is acteerspel). De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Als je vals speelt bij sport dan ben je ook niet sportief, toch proberen sommige mensen om op een oneerlijke manier een Olympische medaille te winnen. Jullie verzinnen een verhaal over vals spelen bij de Olympische spelen. Je groepje krijgt een Olympische wintersport [laat het stappenplan zien en bespreek het].

Opdrachten: bobsleeën, ijshockey, skiën, schaatsen, langlaufen.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, verdeel de groep in maximaal 5 werkgroepen en verdeel de opdrachtkaarten.  Het verdelen van rollen kan in groep 3 een probleem vormen. Let daar op en ondersteun voornamelijk in het geven van alternatieven: enthousiast publiek, scheidsrechters, tv-ploeg, dokters…. Als je de rollenverdeling niet ziet zitten hou dan de rollenlijst onder aan de opdrachtkaart  en geef de kinderen van de werkgroep een cijfer, dat cijfer correspondeert met een rol.

Na afloop van iedere presentatie volgt applaus en een (korte) nabespreking. Om welke wintersport gaat het hier?

Beetje Eng

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een presentatie over een bepaalde angst en presenteren dat aan elkaar.
Voorbereiding: in de leskern maak je maximaal 5 werkgroepen, en er staan meer dan 5 suggesties voor kernopdrachten. Kruis voorafgaand aan de les aan welke 5 opdrachten je wil gaan gebruiken.
Print les + opdrachtkaarten

Er is nog een les met griezelthema voor deze groep, klik hier om die te bekijken.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot, je mag geluid maken.

Spelopdrachten: je zit op de bank en ziet een spin over de muur kruipen, je moet iets uit een donkere kelder halen van je ouders, je loopt op straat en moet langs een griezelig huis lopen, je zit in de bioscoop en de film is net iets te eng, je zit op de wc. en ineens hoor je een harde knal.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.

Instructie: Jullie krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met andere tweetallen. Je moet er bij praten.

A pakt stiekem een koekje, B is de vader of moeder en betrapt A.
B is verdwaald, B is een enge zwerver die wil helpen.
A en B zijn in een winkel: het licht gaat uit en de winkel sluit.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een verhaal in te studeren dat als volgt verloopt [laat het A4 zien met de gezichten]:
Stap 1: er is niets aan de hand.
Stap 2: jullie worden bang voor iets.
Stap 3: jullie worden geholpen.

Let op: er mogen meerdere kinderen bang zijn en er mogen meerdere kinderen helpen.

Hang het A4 met de gezichten zichtbaar in het lokaal. Verdeel de groep in maximaal 5 werkgroepen en deel de opdrachten mondeling uit. Na afloop van iedere presentatie volgt applaus en een (korte) nabespreking.

Opdrachten: inbrekers, spoken, het onweer, een grote hond, een spin, het donker, een eng geluid op zolder, clowns.

Advies gebruik pictogrammen Acteerspel »

Pictogrammen zijn in deze methode cruciaal om te gebruiken, het zijn je aandachtspunten: je bespreekt er op na en je leert je kinderen op zowel actief als receptief niveau wat bij de kunstvorm theater van belang is. Kijk voor de toepassing van die pictogrammen op deze pagina.
We willen je graag adviseren welke pictogrammen je zou kunnen gebruiken. Let op, voor de leeftijdsgroep waar jij mee werkt zijn dat hooguit 2 pictogrammen: je wil je kinderen niet overvragen.

Welke pictogrammen passen bij deze les?
Denk aan je mimiek
Ga niet voor elkaar staan
Niet door elkaar praten.
Niet met je rug naar het publiek toe staan.
Speel met gebaren.
Speel vanuit lichaamshouding.
Speel in het midden van het spelvlak.
Spreek verstaanbaar.

Er is nog een andere werkwijze (toepassing 2), die kun je hier bekijken.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:

1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Waar zijn ze bang voor in deze presentatie?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten).

Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan verdere didactische adviezen.

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Groep 3 Sport & Spel

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een sport of spel en presenteren dat aan elkaar.
Print les + opdrachten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je aan het darten bent. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: zwemmen, tafeltennissen, bordspel spelen, zaklopen, twister spelen, kaarten.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: a beeldt een sport of spel uit, in plaats van het te raden doet b mee, daarna wisselen jullie. Ga zo lang door tot ik zeg dat je mag stoppen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel bijvoorbeeld alsof je aan het tennissen bent, stimuleer het kind om tegenspel te geven. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken. Die gaat over een sport of spel. Studeer het in zonder spullen, je mag geen geluid maken.

Opdrachten:
Spel: zakdoekje leggen.
Spel: Schoolplein: touwtje springen.
Spel: Bos: boompje verwisselen.
Sport: binnen: schaatssport (wedstrijd)
Sport buiten: voetbal

Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Let op: als kinderen de sport of het spel niet kennen geef dan een andere opdracht (zie tekst op de afbeelding). De kinderen oefenen de opdracht en presenteren die aan elkaar. Ieder groepje krijgt applaus en een korte nabespreking.