Vertelpantomime: Vertelpantomime is een werkvorm waarbij je een verhaal vertelt dat synchroon aan de vertelling wordt uitgebeeld door de kinderen. Als er dus staat ‘Vertel…’ is het de bedoeling dat de kinderen gelijktijdig met je vertelling meespelen.
Tips vertelpantomime »
A: vertel coachend, bijvoorbeeld: de kabouters staan op, wrijven in hun ogen –goed zo kabouters- en kammen hun baardjes en staartjes. Ze doen hun raam open…
B: zet een streep op de grond voor de hoofdpersoon of hoofdpersonen als veilige zone voor enthousiaste andere personages in het verhaal.
C: vertel met dialogen (spreekteksten).
D: doe gebaren e.d. mee zodat het duidelijk is wat je bedoelt.
Benodigdheden: twee hoofddeksels voor mamabeer in papabeer (zie hieronder) en een teddybeer. Eventueel een krat of emmer die als wasmand dienst kan doen.
Hoofddeksel knippen »
Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Plattegrond »

Maak met krijt of tape een veilige zone waar de rolgroepen niet mogen komen. Die veilige zone is voor Papabeer en Mamabeer, zo voorkom je dat ze onder de voet worden gelopen door enthousiaste klasgenoten die hen komen helpen.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.
Warming up:
Spelvraag: welke dieren wonen niet in een Nederlands bos? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: kangoeroes, struisvogels, olifanten, zebra’s.
De kinderen zitten op de banken.
De start: waar is babybeer?
Kies een tweetal uit, de één speelt papabeer, de ander mamabeer. Geef ze de hoofddeksels,
Vertel dat Papabeer en Mamabeer druk bezig zijn om het huis veilig te maken. Mamabeer is een hekje aan het timmeren voor bij de trap, en Papabeer is scherpe dingen op de kast aan het zetten.
Ze hebben namelijk een nieuwe baby, en babybeer kan net lopen.
Ze doen de babykamer open, kijken in het babybedje en… leeg!
Herhaling: Papabeer en Mamabeer kijken elkaar aan, krijgen een trillip, snuiten hun neus, doen hun berenarmen omhoog en schreeuwen om hulp.
De kinderen gaan verspreid door het lokaal staan.
Rolgroep 1: giraffes
Denkbeeldig omkleden: groei lange benen, een lange nek, een lange tong en vlekken.
Spelvraag: hoe doet een giraffe? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: lopen met opgetrokken knieën, je benen uit elkaar als je moet bukken, uitrekken en met je tong blaadjes van de bomen pakken.
Uitbeelden wat jij vertelt: vertel dat de giraffes de beren hebben gehoord en naar het berenhuisje lopen. Ze steken hun nek door het raam, Papabeer en Mamabeer vertellen het hele verhaal. De giraffes kijken elkaar aan en zeggen dat ze wel boven in de bomen kunnen zoeken. Babybeer houdt immers ook van klimmen.
Coachen: de giraffes lopen door het bos en kijken hoog in de bomen. Ze vinden babybeer niet en gaan zitten waar ze zijn, verspreid in het lokaal.
Uitbeelden wat jij vertelt: Papabeer en Mamabeer kijken in de kast, onder het bed, achter de bank, maar babybeer is nergens te vinden.
Herhaling: Papabeer en Mamabeer kijken elkaar aan, krijgen een trillip, snuiten hun neus, doen hun berenarmen omhoog en schreeuwen om hulp.
Rolgroep 2: apen
De kinderen gaan staan.
Denkbeeldig omkleden: doe je apenoren op, je vacht aan, en je lange armen aan.
Spelvraag: wat doen apen? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: ze vlooien, lopen met hun handen over de grond, ze eten fruit en insecten.
Uitbeelden wat jij vertelt: vertel dat de apen de beren hebben gehoord en naar het berenhuisje lopen. Ze steken hun hoofden door het raam, Papabeer en Mamabeer vertellen het hele verhaal. De apen krabben zich achter hun oren zeggen dat ze achter de bosjes kunnen zoeken. Babybeer houdt immers van bessen plukken.
Coachen: de apen kijken achter alle bosjes, ze springen over omgevallen bomen, af en toe blijven ze plakken in de modder. Ze vinden babybeer niet en gaan zitten waar ze zijn, verspreid in het lokaal.
Uitbeelden wat jij vertelt: Papabeer en Mamabeer kijken in de kelder, in de koelkast, achter het gordijn, maar babybeer is nergens te vinden.
Herhaling: Papabeer en Mamabeer kijken elkaar aan, krijgen een trillip, snuiten hun neus, doen hun berenarmen omhoog en schreeuwen om hulp.
Rolgroep 3: speurhonden
De kinderen gaan staan.
Denkbeeldig omkleden: doe je hondenneus op, je staart aan, je vier hondenpoten aan.
Spelvraag: wat doen honden? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: ze graven, kwispelen, brengen dingen naar hun baas, plassen tegen een boom.
Uitbeelden wat jij vertelt: vertel dat de speurhonden de beren hebben gehoord en naar het berenhuisje lopen. Ze steken hun hoofden door het raam, Papabeer en Mamabeer vertellen het hele verhaal. De speurhonden kwispelen. Ze vinden alles terug en zeggen dat het vast goed komt.
Coachen: de speurhonden komen al snuffelend bij de speeltuin. Leuk! Daar spelen ze even. Maar ze moeten babybeer vinden. Al snuffelend komen ze bij de bakker. Leuk, één hondenkoekje kan wel tussendoor. Maar ze moeten babybeer vinden. Ze snuffelen en staan weer bij het berenhuis!
Papabeer en Mamabeer kijken elkaar aan, en halen hun schouders op. Babybeer is hier niet! Dan weten de honden het ook niet, sorry.
Ze gaan op de banken zitten.
Ontknoping: zakdoek
Papabeer en Mamabeer kijken elkaar aan, krijgen een trillip, snuiten hun neus, doen hun berenarmen in de lucht en dan zegt moeder ‘Getsie, van al dat neussnuiten moet mijn zakdoek in de was’, ‘Die van mij ook’ zegt vader beer.
Zet de emmer met de teddybeer in de veilige zone.
Uitbeelden wat jij vertelt: ze lopen naar de wasmand, kijken er in en wie ligt daar heerlijk te slapen? Babybeer! Die heeft een lekker dutje gedaan! Ze knuffelen babybeer en moeten hard lachen.
Afloop.
Uitbeelden wat jij vertelt: de giraffes, apen en speurhonden horen de beren lachen. Vertel dat ze door het raam kijken en ook moeten lachen. Dan komen de taart en de muziek uit de kast. En het bleef nog lang onrustig bij het berenhuis.
Einde.
Wat is coachen? »
In de dramalessen staat regelmatig ‘coachen’, maar wat wordt er mee bedoeld? Bij coachen is het de bedoeling dat je de kinderen vanaf de kant aanwijzingen blijft geven om met doen-alsof-spel bezig te blijven. Geef je één aanwijzing en laat je het daarbij dan horen ze je stem niet meer, waardoor de spanningsboog uit het spel verdwijnt. Aan de andere kant stimuleer je door handreikingen te doen zowel inleving als woordenschat.
Voorbeeld uit deze les:
Coachen: de giraffes lopen door het bos en kijken hoog in de bomen. Ze vinden babybeer niet en gaan zitten waar ze zijn, verspreid in het lokaal.
Volg je deze beschrijving, dan duurt dat tien seconden. Maar met coachen wordt bedoeld dat je de zoektocht stimuleert: verschillende bomen, weersomstandigheden die veranderen, ze vinden tussendoor iets te eten, enzovoorts.
Spiekbrief. Deze symbolen staan in je spiekbrief: