Creëer en Leer DRAMA

Previous Next
  • Dramalessen per groep
    • Dramalessen voor groep 1
    • Dramalessen voor groep 2
    • Dramalessen voor groep 3
    • Dramalessen voor groep 4
    • Dramalessen voor groep 5
    • Dramalessen voor groep 6
    • Dramalessen voor groep 7
    • Dramalessen voor groep 8
  • Abonnementen
    • Abonnementen
  • Trainingen
  • Gratis lessen
  • Een dramamethode kiezen
  • Contact

Op pad.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een reiswijze en presenteren die aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je rolschaatsen onderbindt, rolschaats een stukje door het lokaal.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep zit verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. De opdrachten hebben te maken met verschillende manieren van reizen.

Spelopdrachten: je zit voor op een paardenkoets, in een raceauto, op een fiets, in een vliegtuig, in een roeiboot.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie:  Ik zeg waar A als eerste gaat reizen, A verzint zelf hoe hij gaat reizen. Daarna is B aan de beurt, die krijgt een andere plek waar hij moet reizen en kiest ook zelf hoe hij dat gaat doen. Je tegenspeler raadt op welke manier jij aan het reizen bent. Je mag geen geluid maken bij deze werkvorm.

Categorieën: in de lucht, in het water, in de ruimte, in de woestijn, op de Noordpool, in de bergen, onder water.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken waarin jullie op reis gaan. Op de opdrachtkaart staat een probleem dat jullie moeten oplossen.

Opdrachten: auto, luchtballon, tandems, hondenslee, te paard.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Jullie reizen per skateboard

Spelregels:
• Jullie skateboard gaat er vandoor: los het op.
• Pantomime: niet spreken, geen echte voorwerpen gebruiken.
• Zorg dat er geen geweld in jullie presentatie voorkomt.

de Grot.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een grot en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je door het donker loopt en een zaklamp pakt, zodat je alles wat beter kan zien.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je mag geen geluid maken.

Spelopdrachten: Je zwemt door het koude water, je steekt een fakkel aan zodat je kan zien waar je bent, je breekt een schatkist open, je verstopt je in een keukenkastje, je gaat naar de donkere kelder om een pak koekjes te pakken.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Voorwerpen. Iedere dag gebruiken we dingen zoals een schaar, een tandenborstel, een pen enzovoorts. A laat straks aan B zien hoe hij een voorwerpen gebruikt, B raadt wat het is.

De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie gaan zo in werkgroepen op expeditie naar een grot. Maar: vóór de ingang van de grot ligt een groot rotsblok, verzin hoe jullie dat weg krijgen. Binnen in de grot is het heel donker, wat hebben jullie bij je hiervoor? Wat vinden jullie in de grot? Wat heb je bij je?

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: De Grot.
Er ligt een rotsblok voor de grot: hoe krijgen jullie die daar weg?
Het is donker in de grot: hoe speel je dat?
Jullie vinden iets in de grot: wat?

Belangrijk: zorg dat er geen geweld in jullie verhaal voorkomt. Je mag geen geluid maken en geen echte spullen gebruiken.

Beroepen die helpen.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een helpend beroep en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie alsof je het verkeer regelt als een politieagent. Fluit daarbij zonder geluid op een denkbeeldig fluitje.

Warming up klassikaal.
De groep zitten verspreid in het lokaal op de grond.
Instructie: Verschillende beroepen gebruiken soms dezelfde spullen. Ik noem straks een voorwerp, je beeldt er verschillende beroepen mee uit zonder contact te maken met een klasgenoot.
Doe vóór: een hamer. Je gebruikt het steeds als een ander beroep, de kinderen steken hun vinger op als je van beroep bent veranderd (een timmerman, een beeldhouwer, een dokter, een rechter).

De kinderen gaan verspreid in het lokaal staan.
Spelopdrachten: schaar, draad en naald, kwast, tuinslang, een pen, enzovoort.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A beeldt een beroep uit, B benoemt het niet maar geeft tegenspel. Bijvoorbeeld: A verbeeldt een schooljuf, B gaat zonder iets te zeggen als schoolkind zitten en steekt haar vinger op.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Doe dan de B-kant, laat het kind een beroep kiezen. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een presentatie te maken over een helpend beroep. Een beroep dus dat mensen of dieren helpt. Welk probleem komen ze tegen en hoe lossen ze dat op?

Opdrachten: De brandweer, de mensen van de ziekenauto, de schoonmakers, de klusjesmannen,
de dierenarts.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Een helpend beroep.

Jullie beroep: de politie.

• Je mag niet praten.
• Er mag geen geweld in voor komen.
• Welk probleem lossen jullie op?

Boodschappenlijst.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen presenteren in werkgroepen een boodschappenlijstje aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je een deur opent, ziet dat het regent (voel met je hand) en een paraplu opsteekt voordat je naar buiten gaat.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Verzin zelf de dingen die je kunt spelen bij de opdrachten.

Spelopdrachten: Welke dingen doe je in de vakantie: in het water, op  het water, aan het water,  in de sneeuw, op het ijs…

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie pakken je koffer in maar nemen ook mee wat de ander verzint om mee te nemen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan.
Ga tegenover het kind staan. Jij speelt bijvoorbeeld dat je jouw haren kamt en legt de kam voor  je in een denkbeeldige koffer. Het kind speelt ook het gebruik van de kam en ook iets dat hij zelf mee wil nemen, bijvoorbeeld een bal.
Jij speelt de kam, de bal en iets nieuws, bijvoorbeeld een tandenborstel.
Het kind speelt de kam, de bal, de tandenborstel en iets nieuws.
Enzovoorts.

De kinderen gaan staan, en spelen zolang door totdat je aangeeft dat ze weer op hun plek mogen gaan zitten. Als ze niet verder kunnen beginnen ze weer opnieuw.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Als je ver weg op vakantie gaat kan het zo zijn dat de mensen uit dat land jou niet kunnen verstaan. Je krijgt toch een boodschappenlijstje. Verzin hoe je wat er op staat zo kan uitbeelden dat de winkelbediende jou begrijpt en het juiste voor je pakt.

Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Per werkgroep presenteren ze hun boodschappenlijst. Na afloop mogen alleen de kinderen uit het publiek de vinger opsteken die alle dingen van het lijstje kunnen opnoemen.

Sprookjes.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal rond een beroep dat door veel mensen niet als erg fris wordt gezien en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, een plastic fles, een stok (zie ‘opmerking’).
Opmerking: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer dit door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een lepel van een heks. Roer er gemeen kijkend mee in een denkbeeldige toverketel. Vraag dan om welk sprookjesfiguur het gaat.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis.

Spelopdrachten: een gouden bal, een toverstaf, een kroon, een spinnenwiel, een tinnen soldaatje, de appel van Sneeuwwitje.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A verzint straks een sprookjesfiguur en speelt die voor B. Daarbij verander je de pittenzak van betekenis. Pas als A de pittenzak op de grond legt mag B zeggen om welk sprookjesfiguur het gaat. Daarna wisselen jullie.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Jij speelt bijvoorbeeld Hans (Hans en Grietje) die kruimels uit een zakje (de pittenzak) strooit. Het kind raadt welk sprookjesfiguur je speelt en speelt er daarna zelf een die jij dan mag raden. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, laat ze de pittenzakken inleveren. Laat de vijf voorwerpen zien.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om met behulp van deze voorwerpen een (deel van een) sprookje uit te beelden zonder daarbij te praten. De voorwerpen mag je tijdens het repeteren niet gebruiken omdat er maar één set is, tijdens het uitvoeren van jullie presentatie gebruik je ze natuurlijk wel. 

Opdrachten: Sneeuwwitje, Hans en Grietje, Roodkapje, De wolf en de 7 geitjes en Assepoester.

Bekijk de vijf voorwerpen en benadruk dat ze alle voorwerpen in iets anders moeten veranderen.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Sprookje met stok en lap

Jullie studeren een (deel van een) sprookje in: de wolf en de drie biggetjes.

Rollen: wolf, big 1, big 2, big 3, huisje 1, huisje 2, huisje 3, moeder van de biggen.

Spelregels:
Jullie mogen niet praten.
Alle voorwerpen moeten als iets anders worden gebruikt.

Aan tafel!

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal rond een plek waar gegeten wordt en presenteren dat aan elkaar. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer de voorwerp door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een banaan. Pel de pittenzak als een banaan en neem er een denkbeeldige hap van. De kinderen  mogen raden waar de pittenzak in is veranderd.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis en maakt de zinnen die ik zeg spelend af.

Geef daar vooraf een voorbeeld van: als het buiten warm is eet ik een… (verander je pittenzak in een ijsje).

Spelopdrachten: Bij de snackbar haal ik een bakje… Bij de snoepwinkel haal ik een zakje… Voor de lunch heb ik bij me… Als ik dorst heb drink ik graag… In de bioscoop eet ik graag… Het liefste eet ik… Als ik jarig ben eet ik graag… Als het buiten warm is eet ik graag…

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A verzint een plek waar je eten kunt kopen en vertelt dat  aan B. B stapt op A af en bestelt iets.  A verkoopt B het voedsel en B rekent af (je pittenzak is de portemonnee).

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Laat het kind een plek verzinnen (laat hem zeggen: ‘ik ben de…’), kom als klant wat kopen en eet het ook ter plekke op. Vergeet niet af te rekenen.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een plek te spelen waar gegeten en gedronken wordt. Daarvoor veranderen jullie je pittenzakken in iets anders.

Vertel de kinderen dat de verkoper van eten alle pittenzakjes van het groepje moet hebben om eten te kunnen verkopen.

Opdrachten: verjaardag, bioscoop, restaurant, picknick, ijscoman.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Eet smakelijk!

Jullie spelen een verhaal op het strand.

• Verander alle pittenzakjes.
• Je mag er bij praten maar het hoeft niet.
• Geweld uitbeelden mag niet, speel aardige mensen.

Extra opdracht (alleen als je er aan toe komt):  laat iets gebeuren.

Schoollol.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): Nasynchronisatie.
Activiteit: De kinderen verzinnen een nagesynchroniseerde scène over een bijzonder soort school en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Bij nasynchronisatie verwoordt de ene speler (de stemacteur) de tekst en gedachten van de andere speler (de spelacteur). Het staat ook bekend als ‘dubbing’.
Advies: in groep 4 komt het voor dat kinderen in de leskern niet zelf kunnen bepalen wie het spel en wie de stem op zich neemt. Je kunt dit zelf bepalen door het vooraf op de opdrachtkaart te schrijven. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan nasynchroniseren. Als je een DVD afspeelt zie je in het menu vaak verschillende talen staan, in al die landen zijn acteurs bezig geweest om stem te geven aan de rollen die meespelen. Ter illustratie doe je een scène voor: kies een kind die je een korte spelopdracht geeft, jij gaat uit het beeld van het publiek staan en doet de stem van dat kind.

Instructie voorbeeldscene: Je komt thuis van het boodschappen doen met een hele zware tas. Die zet je op de grond, maar dan blijkt dat een pak melk is opengescheurd. Alles wordt vies, je wil het opruimen en dan glijd je ook nog uit!

Warming up 1 tweetallen: losse oefeningen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, na iedere opdracht wisselen ze.

Opdrachtenvoor de spelacteurs: je moet huilen, je moet lachen, je hebt de hik, je moet niezen, je zingt of fluit een liedje, je stoot je hoofd en hebt pijn.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up 2 tweetallen: situaties.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, na iedere opdracht wisselen ze.

Opdrachtenvoor de spelacteurs: Je eet een ijsje en druppelt op je kleren. Je pakt voor het eerst je nieuwe spelcomputer uit maar hij doet het niet. Je wordt wakker en denkt dat er een inbreker in het huis is. Je gaat gewichtheffen maar laat het gewicht op je tenen vallen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een nagesynchroniseerde scene over een bijzondere school te maken. Lees de opdrachtkaart goed door.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie de bijlage voor een voorbeeldopdracht.

Opdrachten: dansschool, muziekschool, sportschool en circusschool.

Maak vier grote werkgroepen waarvan de ene helft van de werkgroep de stemmen doet en de andere helft het mimespel.
Tijdens de uitvoering zitten de stemacteurs bij elkaar en aan één van de zijkanten van het publiek.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Jullie school is: de brandweerschool.
1: Bepaal wie van jullie het spel gaan doen en wie de stemmen.
2: De stemacteurs gaan samen zitten, de spelacteurs gaan voor jullie spelen.
3: Kies een spelacteur uit waar je de stem van gaat doen.

A: er is niets aan de hand.
B: er gaat iets mis.
C: er komt een oplossing.

Spelacteurs: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen.
Stemacteurs: praat niet teveel door elkaar.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

Oeps!

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): jabbertalk.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw). Maak gebruik van drama-tv. Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je aan het timmeren bent en jezelf met een denkbeeldige hamer op je duim slaat.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: De één nodigt de ander uit om iets te gaan doen maar er gaat iets verkeerd. Samen lossen jullie het op, je mag geen ruzie uitbeelden.

B nodigt A uit om te gaan rolschaatsen (of skateboarden).
A nodigt B uit om te gaan darten.
B nodigt A uit om te gaan vliegeren.
A nodigt B uit om te gaan tennissen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Nodig een kind uit om thee te gaan drinken, laat het denkbeeldige dienblad uit je handen vallen en ruim dat samen op. Praat enthousiast in jabbertaal.
De kinderen gaan staan, vullen zelf de spelopdrachten in totdat je de volgende spelopdracht geeft.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Je krijgt een opdracht waarbij de één hulp nodig heeft van de ander. Praat vooral lekker hard in jabbertaal.

A zit met zijn voet vast, B komt helpen. B vraagt eerst wat er aan de hand is.
B zit op de wc  vast, A komt helpen. A vraagt eerst wat er aan de hand is.
A krijgt z’n fiets niet open, B komt helpen. B vraagt eerst wat er aan de hand is.
B heeft een lekke band, A komt helpen. A vraagt eerst wat er aan de hand is.

De kinderen gaan staan, vullen zelf de spelopdrachten in totdat je de volgende spelopdracht geeft. Daarna gaan ze op hun plek zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie:  Waar veel kinderen zijn gebeuren wel eens ongelukjes. Jullie krijgen in werkgroepen een plek toegewezen waar veel kinderen komen. Eén van jullie krijgt een ongelukje, de anderen schieten te hulp. Maak het ongeluk niet te groot, iedere rol moet het overleven.

Opdrachten: op de manege, het zwembad, de bowlingbaan, het pretpark, de schaatsbaan.
Reserve: de kinderverjaardag.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak niet meer dan vijf werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Het werk wordt aan elkaar gepresenteerd. Sluit iedere presentatie af met een applaus en een korte nabespreking.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Oeps!

Jullie krijgen een ongelukje op de volgende plek: op het schoolplein.

Stap 1: er is nog niks aan de hand (stap 1 mag niet te kort zijn).
Stap 2: het ongelukje.
Stap 3: de hulp.

Jabbertalk:
Praat lekker hard
Speel met duidelijke gebaren en gezichtsuitdrukkingen.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

Wat hoor ik?

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): hoorspel.
Activiteit: De kinderen maken een hoorspel van een bepaalde plek en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: tijdens de uitvoering van de hoorspelen zit het publiek met de rug naar de spelers toe. Je kunt de spelers ook achter een scherm o.i.d. plaatsen.
Als je het leuk vindt om vooraf een you tube filmpje over hoorspel te laten zien kijk dan op de hoorspelpagina van deze methode.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in een kring op stoelen. Vertel dat de dramales over hoorspel gaat. Vertel wat hoorspel is, dat het een geluidenverhaal betreft dat vooral vroeger voor de radio werd gemaakt.
Op de linkensite die bij deze methode hoort is een link opgenomen waarmee je een filmpje over hoorspel aan je kinderen kan laten zien. Als je dit wil, doe het dan voorafgaand aan de les. Ook kun je een fragment van een hoorspel laten horen (van een Efteling-cd bijvoorbeeld), en geef vooral met eigen stemimitatie een indruk waar je naartoe wil.

Inventariseer welke geluiden kinderen met hun stem kunnen imiteren en doe dat meteen klassikaal. Als er dierengeluiden worden gemaakt hou dan voor ogen dat dieren geen letters kennen (een hond zegt niet ‘waf’ of ‘blaf’).

Warming up klassikaal.
De groep zit in een kring op de grond.
Instructie:
Leg allemaal je handen voor je en tik met je vingers op de grond (regen).
Nu hetzelfde maar dan met je nagels (hagel).
Hoe klinkt de wind als je het met z’n allen nadoet?
Laat in de verte een ambulance naderen en aan de andere kant weer verdwijnen.
Hoe klinkt het open doen van een deur? En doe de deur weer achter je dicht.
Hoe klinkt het opstijgen van een vliegtuig?
Het wegrijden van een stoomtrein?

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A sluit de ogen, B maakt een geluid. A raadt pas om welk geluid het gaat als B klaar is. Dan wisselen jullie. Maak meer soorten geluiden dan alleen diergeluiden.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een hoorspel te maken over een plek waar veel mensen samenkomen. Daar krijgen jullie een geluidenlijstje voor, je mag dat gebruiken maar het hoeft niet.

Opdrachten: ziekenhuis, sportveld, circus, kermis.

Maak werkgroepen en verdeel de opdrachtkaarten.

Hoe klinkt zo iemand?

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 4

Werkvorm(en): hoorspel.
Activiteit: De kinderen maken een hoorspel over een bepaalde rol en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: tijdens de uitvoering van de hoorspelen zit het publiek met de rug naar de spelers toe. Je kunt de spelers ook achter een scherm o.i.d. plaatsen.  
Als je het leuk vindt om vooraf een you tube filmpje over hoorspel te laten zien kijk dan op de hoorspelpagina van deze methode.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in een kring op stoelen. Vertel dat de dramales over hoorspel gaat. Vertel wat hoorspel is, dat het een geluidenverhaal betreft dat vooral vroeger voor de radio werd gemaakt.
Op de linkensite die bij deze methode hoort is een link opgenomen waarmee je een filmpje over hoorspel aan je kinderen kan laten zien. Als je dit wil, doe het dan voorafgaand aan de les. Ook kun je een fragment van een hoorspel laten horen (van een Efteling-cd bijvoorbeeld), en geef vooral met eigen stemimitatie een indruk van de werkvorm hoorspel.

Inventariseer welke geluiden kinderen met hun stem kunnen imiteren en doe dat meteen klassikaal na. Als er dierengeluiden worden gemaakt hou dan voor ogen dat dieren geen letters kennen (een hond zegt niet ‘waf’ of ‘blaf’).

Warming up klassikaal.
De groep zit in een kring op de grond.
Vragen:
Hoe klinken soldaten die voorbij marcheren?
Hoe klinkt een schoolklas in de bus?
Hoe klinken dwergen in het bos?
Hoe klinken piraten op hun boot? 
Hoe klinken dieren in het oerwoud?

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: De één maakt straks een geluid dat bij een bepaalde plek hoort. A sluit de ogen, B maakt een geluid. A raadt pas om welke plek het gaat als B klaar is, en dan wisselen jullie.

Doe dit vóór. Laat de groep de ogen sluiten en zeg iets als ‘Jullie mogen niet duiken en elkaar niet onder duwen. Kom er maar voorzichtig uit, en niet naar het diepe’. De groep raadt dat het om het zwembad gaat en dit de zwemjuf of meester.
Tips voor kinderen die er niet uit komen: boerderij, spookkasteel, schoolplein, dierentuin, treinstation.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een hoorspel te maken over een bepaalde rol. Daar krijgen jullie een geluidenlijstje voor, je mag dat gebruiken maar het hoeft niet, het zijn maar tips.

Opdrachten: ridder, brandweer, popster en indiaan. Maak werkgroepen en verdeel de opdrachtkaarten.

Page 56 of 61« 1 … 54 55 56 57 58 … 61 »

Dramaland

  • Twitter
  • Facebook

Designed by Luke McDonald & Powered by WordPress