Creëer en Leer DRAMA

Previous Next
  • Dramalessen per groep
    • Dramalessen voor groep 1
    • Dramalessen voor groep 2
    • Dramalessen voor groep 3
    • Dramalessen voor groep 4
    • Dramalessen voor groep 5
    • Dramalessen voor groep 6
    • Dramalessen voor groep 7
    • Dramalessen voor groep 8
  • Abonnementen
    • Abonnementen
  • Trainingen
  • Gratis lessen
  • Een dramamethode kiezen
  • Contact

Bremer stadsmuzikanten

  • 21/08/2012
  • Holger
  • · Uncategorized

Werkvorm: werken met prenten. Je vertelt een verhaal waarbij er naar aanleiding van prenten wordt uitgebeeld. Facultatief: in dit verhaal komen boeren voor en een boef. Je kunt dat vertellend doen, maar je kan ook zelf met een petje als boer en boef tegen de kinderen praten. Je combineert dan werken vanuit prenten met de werkvorm teacher in role.
Print de lesopzet inclusief prenten.
Tip: print het bestand dubbelzijdig af, als je de prent aan de kinderen laat zien kan je aan de achterkant de lesinhoud lezen.

Er is nog een les met griezelthema voor deze groep, klik hier om die te bekijken.

Inleiding:
De kinderen staan verspreid in het lokaal.
Spelvraag: welke boerderijdieren zijn er?
Suggesties: koeien, schapen, kippen, varkens.

Prent 1: boer Appelman is boos
Vertellen: vertel dat boer Appelman boos is omdat er overal muizen rondlopen en de kat te lui is om er achteraan te jagen.

Spelvraag: Wat doet een kat? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen – de kinderen blijven katten)
Suggesties: Zich wassen, spinnen, spelen met een bolletje wol.

Vertel: vertel dat de kat houdt niet van jagen houdt, hij houdt van zingen.
Instructie: we gaan het lievelingsliedje van de kat zingen, ‘Poesje mauw’ maar dan in poezentaal (mauw-mauw- mauw, mauw mauw mauw).

Vertel: vertel dat de boer tegen de kat zegt dat hij hem morgen gaat inwisselen voor een betere kat, een die wel muizen vangt.

Vertelpantomime »

Dat wat jij vertelt spelen de kinderen synchroon aan je vertelling uit. Stimuleer het door gebaren groot mee te doen. Kijk ook in het werkvormen-ABC van het lerarenscherm.

De kat krabt zich achter zijn oren, beweegt met zijn staart en vertrekt. Hij gaat liever naar Bremen om muzikant te worden dan ingewisseld te worden voor een andere kat. Hij loopt door het bos, springt over takken en ziet in de verte een andere boerderij.

Prent 2: de boer kan niet slapen
Vertellen: vertel dat boer Benno maar niet kan slapen omdat zijn haan steeds maar kraait, midden in de nacht!

Spelvraag: Wat doet een haan eigenlijk nog meer dan kraaien? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen – de kinderen blijven hanen)
Suggesties: eten pikken met zijn snavel, stoer lopen, fladderen.

Vertellen: vertel dat boer Benno er zo van baalt dat hij steeds wakker wordt gemaakt, dat hij de haan de volgende ochtend naar de slager zal brengen. De kat had alles gehoord en vraagt of de haan misschien mee wil naar Bremen.  Samen zingen ze ‘Poesje mauw’.

Instructie: zing het in hanentaal ( kukelekuuu, kukelekuuu).

Vertel: Vertel dat de kat en de haan op weg gaan, in de verte zien ze een derde boerderij. Vertel dat boer Christiaan op zijn hond aan het mopperen was.

Spelvraag:  wat doet een hond allemaal? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen – de kinderen blijven honden)
Suggesties: graven, blaffen, kwispelen.

Prent 3: boer Christiaan is boos
Laat de prent zien. Vertel dat een boef een kip had gestolen, en de hond had niet eens geblaft! Wat heb je nou aan een hond als die niet eens de boerderij kan bewaken? Vertel dat de boer de hond gaat inruilen voor een gemenere.

Vertellen: De kat en de  haan horen alles en vragen of de hond misschien mee wil naar Bremen om muzikant te worden. Dan moet hij wel kunnen zingen natuurlijk.

Samen zingen ze ‘Poesje mauw’ maar dan in hondentaal (Waf-waf-waf!)

Op naar Bremen! In de verte zien ze een vierde boerderij. In die boerderij staat boer Dirk verdrietig bij zijn ezel.

Spelvraag: wat doet een ezel allemaal? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen – de kinderen blijven ezels)
Suggesties: grazen, balken, steigeren.

Prent 4: te oud
Vertellen: boer Dirk staat verdrietig bij zij ezel, die is te oud om nog zo hard te werken. Vertel dat de boer het niet leuk vindt maar dat hij een jongere ezel nodig heeft om op het land te werken. Daarom zal de ezel morgen worden ingeruild.

De kat en de  haan en de hond horen alles en vragen of de ezel misschien mee wil naar Bremen om muzikant te worden. Dan moeten ze eerst oefenen natuurlijk.

De kinderen zingen ‘poesje mauw’ in ezeltaal.

Instructie: Kies welk dier je leuk vindt om te spelen.

Vertelpantomime: de dierenvrienden lopen door het bos, maar ondertussen is het wel al nacht geworden. En ze hebben erge honger.
De kat eet een paddenstoel, maar dat vindt ze niet lekker. De hond eet een stuk boomschors maar dat vindt hij niet lekker. De haan eet een eikeltje maar bah, dat vindt hij echt vies! En als laatste eet de ezel blaadjes van een struik maar die waren bitter. In de verte zien ze een klein huisje, er brandt licht.

De kinderen gaan zitten.

Vertellen: vertel dat in het huisje de ergste boef van het hele land woont. En dat zijn hele huis vol zit met heerlijk eten en rijkdommen. De hond herkent de boef van een foto uit de krant. Ze kunnen daar niet zomaar aankloppen, er hangt een geweer aan de muur! Ze besluiten een groot monster te vormen.

Instructie. De kinderen die ezel willen zijn gaan vooraan staan , de kinderen die hond willen zijn gaan daar achter, de katten weer daar achter en de hanen op twee benen achteraan.

Prent 5:  het grote monster
Vertelpantomime. De ezel bonkt met zijn hoofd tegen de deur, de boef doet open en ziet in het donker een groot wezen staan met vleugels, poten, tanden, een staart! De boef wordt bang, vooral omdat het wezen heel veel lawaai kan maken.

De boef rent weg en durft niet meer te stoppen met rennen. De dieren gaan naar binnen en gaan heerlijk eten. Vlak voordat ze in slaap vallen, zingen ze nog een keer hun lievelingsliedje.

Einde

het Grote Zeeavontuur

  • 21/08/2012
  • Holger
  • · Groep 2

Vertelpantomime: Vertelpantomime is een werkvorm waarbij je een verhaal vertelt dat synchroon aan de vertelling wordt uitgebeeld door de kinderen. Als er dus staat ‘Vertel…’ is het de bedoeling dat de kinderen gelijktijdig met jouw vertelling meespelen.  

Tips vertelpantomime »

A: vertel coachend, bijvoorbeeld: de kabouters staan op, wrijven in hun ogen –goed zo kabouters- en kammen hun baardjes en staartjes. Ze doen hun raam open…
B: zet een streep op de grond voor de hoofdpersoon of hoofdpersonen als veilige zone  voor enthousiaste andere personages in het verhaal.
C: vertel met dialogen (spreekteksten).
D: doe gebaren e.d. mee zodat het duidelijk is wat je bedoelt. 

Benodigdheden: een hoed of pet voor de burgemeester, een zeemanshoed voor de burgemeester,  een hoed of pet voor de dochter van de burgemeester. Een schatkist: een willekeurige doos of krat met deksel voldoet. Eventueel een vrolijk muziekje.
Print de lesopzet inclusief spiekbrief en schatkaart.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.

Warming up:
De kinderen staan verspreid door het lokaal.

Spelvraag 1: wat zijn zeedingen? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: roeien, vissen, zeilen hijsen, zwemmen…

De start.
Kies een tweetal uit, de één speelt de burgemeester, de ander de dochter van de burgemeester. Geef ze de petjes of hoedjes.

Vertel dat de dochter van de burgemeester bij de burgemeester komt klagen: er is geen zwembad in het dorp en het is wel 25 graden! Vertel dat ze op zolder gaan zoeken en daar vinden ze: een zeepet met schatkaart, die was van de opa van de burgemeester geweest. Ze gaan een schat zoeken, want dan kunnen ze vast een zwembad voor het dorp betalen.

1: de boot
De kinderen zitten verspreid op de grond in het lokaal. Vertel dat de kinderen van het dorp zich vervelen, ze spelen in de zandbak, maar na tien minuten hebben ze het wel gezien. Dan spelen ze met een bal, maar na tien minuten vinden ze daar niks meer aan en zitten ze weer op de grond.

Vertel dat de burgemeester en zijn dochter de kinderen uitnodigen om een schat te gaan zoeken zodat er een zwembad gebouwd kan worden. De boot is wel wat oud en vies.

Spelvaag 2: wat moet er nog aan de boot worden opgeknapt voordat we kunnen gaan varen? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).  Suggesties:  timmeren, schrobben, verven, reddingsbanden opblazen.

2: de reis
Iedereen gaat zitten in het lokaal, de burgemeester blijft staan. Vertel dat de reis eerst heel goed gaat, iedereen kijkt naar de zee en de burgemeester staat aan het roer. Dan wordt het spannend, er komt den golf van links, een golf van rechts, en zelfs een van onderen.

Spelvraag 3: wat kan er nog meer voor spannends gebeuren met de boot? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: er kan een gaatje in de boot komen, er kan een walvis tegen de boot botsen, de boot kan omslaan.

3: het eiland
Vertel dat de boot op het eiland aankomt, maar dat ze niks te eten meer hebben. Ze gaan naar het oerwoud en plukken van alles.

Spelvraag 4: wat kan je plukken in een oerwoud? (laat een aantal antwoorden klassikaal plukken en opeten).
Suggesties: bananen, kokosnoten, mango’s.

4: de schat
Kijk samen met de kinderen op de schatkaart. Er staan allerlei obstakels op die uitnodigen tot uitbeelden. Een berglandschap, een dichtbegroeid oerwoud, moerassen met krokodillen en stenen waar je op kan springen.

Hoeveel tijd je hieraan besteedt is naar eigen inzicht.

Als je verder wil ga je stappen tellen, bijvoorbeeld drie stappen vooruit, zes stappen naar links enzovoorts.

Vertel dat iedereen een schep uit zijn rugzak haalt een begint te graven. Iedereen graaft een schatkist op, en gaat zitten. De kinderen beelden uit wat ze in hun zelf opgegraven schat kist vinden.

Geef daarna de burgemeester en zijn dochter van de burgemeester de schatkist.

Ontknoping: schatkist, open u!
Vertel dat de burgemeester en zijn dochter de grootste schatkist niet open krijgen. Ze duwen en trekken, maar het slot is verroest en de sleutel zit er niet bij. Moe en verdrietig zitten ze aan het strand.  In de verte zien ze een boot varen, en op die boot zit hulp!

Spelvraag 5: wat voor soort hulp zit er in die boot?
Suggesties: dieren zoals beren, sterke sporters, handige werklieden.

Kies een suggestie en speel die uit (denkbeeldig omkleden, de helper komen aan land). Kies één kind uit de boot (de ‘hoofdhelper’) die het voor elkaar krijgt. De schat is open en zit vol goud!

Afsluiting: zwemmen!
De burgemeester en zijn dochter openen het zwembad. De kinderen uit het dorp gaan zwemmen, laat daarbij eventueel een vrolijk muziekje klinken en laat ze even vrij bewegen alsof ze in een zwembad zijn.

Einde.

Wat is een spelvraag? »

Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.

Dus niet zo: Jij:‘Wat kunnen we in een oerwoud voor eetbaars plukken?’. Kind antwoordt: ‘Bananen’. Jij: ‘Goed zo, bananen. Pluk maar bananen’.

Maar zo: Jij:‘Wat kunnen we in een oerwoud voor eetbaars plukken?’. Kind antwoordt: ‘Bananen’. Jij: ‘Goed zo, bananen. Loop door het oerwoud en duw wat planten opzij… stop ik hoor wat: een dier! We sluipen verder, ik ruik een bananenboom, ah kijk. Kom we klimmen er in… ’. Enzovoorts.

Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.

Spiekbrief. Deze symbolen staan in je spiekbrief:

Leo de leeuw is verliefd

  • 21/08/2012
  • Holger
  • · Groep 1

Vertelpantomime: Vertelpantomime is een werkvorm waarbij je een verhaal vertelt dat synchroon aan de vertelling wordt uitgebeeld door de kinderen. Als er dus staat ‘Vertel…’ is het de bedoeling dat de kinderen gelijktijdig met jou vertelling meespelen.

Tips vertelpantomime »

A: vertel coachend, bijvoorbeeld: de kabouters staan op, wrijven in hun ogen –goed zo kabouters- en kammen hun baardjes en staartjes. Ze doen hun raam open…
B: zet een streep op de grond voor de hoofdpersoon of hoofdpersonen als veilige zone  voor enthousiaste andere personages in het verhaal.
C: vertel met dialogen (spreekteksten).
D: doe gebaren e.d. mee zodat het duidelijk is wat je bedoelt. 

Benodigdheden: hoofddeksel voor Leo (zie hieronder), een hoepel voor de leewentemmer, eventueel een vrolijk muziekje.

hoofddeksel knippen »

Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.

Warming up:
De kinderen staan verspreid door het lokaal.

Spelvraag 1: welke mensen en dieren werken in circus? Suggesties: clowns, paarden, koorddansers…

De start.
Kies een tweetal uit, de één speelt de leeuw, de ander de leeuwentemmer. Geef ze hun hoofddeksel en hoepel.

Vertel dat de leeuwentemmer wil gaan oefenen voor de show, maar dat de leeuw niet door de hoepel wil springen, en als hij gromt komt er een zielig geluidje uit.
Herhaling: de leeuwentemmer houdt de hoepel omhoog en zegt:  Kom op, Leo! Maar de leeuw doet niets.

Rolgroep 1: de clowns
Denkbeeldig omkleden:  doe je rode neus op, je flapschoenen aan, schmink op je gezicht.

Vertel dat de leeuwentemmer naar de clowns gaat om Leo aan het lachen te krijgen.
Spelvraag 2: wat doen clowns om iemand aan het lachen te krijgen?
Suggesties: rare gezichten trekken, vreemde dansjes doen, met taarten gooien.

Vertel dat de leeuwentemmer keihard moet lachen, maar dat Leo verdrietig blijft kijken. Alle clowns gaan verdrietig naar hun woonwagen (laat de kinderen even op de grond zitten.

Herhaling: de leeuwentemmer houdt de hoepel omhoog en zegt:  Kom op, Leo! Maar de leeuw doet niets.

Rolgroep 2: de acrobaten
Dan gaat de leeuwentemmer naar de acrobaten. Denkbeeldig omkleden: doe je spierballen aan, je gymkleren enzovoorts.

Dan gaan ze op de grond zitten. Vertel dat de leeuwentemmer uitlegt dat Leo geen kunstjes meer wil doen, misschien is hij vergeten hoe het moet. Kunnen jullie niet laten zien hoe je kunstjes doet?

Spelvraag 3: Wat zijn kunstjes die je in het circus ziet? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: met balletjes jongleren, over een koord lopen, een zelfbedacht kunstje (doe voorzichtig).

Vertel dat de leeuwentemmer mooi vindt en  klapt, maar Leo verdrietig blijft kijken. Alle acrobaten gaan terug naar hun woonwagen (laat de kinderen op de grond zitten).

Herhaling: de leeuwentemmer houdt de hoepel omhoog en zegt:  Kom op, Leo! Maar de leeuw doet niets.

Rolgroep 3: de circushonden
Dan gaat de leeuwentemmer naar de circushonden.

Denkbeeldig omkleden: doe je hondenoren  aan, je staart enzovoorts.

Vertel dat de Leeuwentemmer uitlegt dat Leo geen kunstjes meer wil doen, misschien is hij vergeten hoe het moet. Kunnen jullie niet laten zien hoe je dierenkunstjes doet?

Spelvraag 4: welke kunstjes kunnen honden allemaal? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: rondjes achter hun staart aan draaien, een ballon op hun neus laten balanceren, tegelijkertijd blaffen., enzovoorts.

Ontknoping.
Dan begint de leeuw hard te brullen. Iedereen schrikt! De honden kijken verbaasd. De leeuw rolt met zijn spierballen en doet zijn kunsten. Wat was er gebeurd? Leo is verliefd op een van de honden en hij doet heel stoer! De circushond vindt Leo ook heel erg leuk, en zwaait een beetje verlegen.

De leeuwentemmer houdt de hoepel omhoog en zegt:  Kom op, Leo! Leo gromt een keer stoer en eindelijk kan de voorstelling gegeven worden. De circushonden klappen.

Afsluiting.
Advies ter afsluiting:  draai een vrolijk muziekje en laat de verschillende mensen en dieren die in het circus wonen de revue passeren door ze te benoemen en dan vrij te laten uitbeelden.

Iedereen zit verspreid op de grond. Vertel dat alles goed komt met Leo en de hond waar hij zo verliefd op is en dat iedereen nog lang en gelukkig leeft.

Einde.

Spiekbrief. Deze symbolen staan in je spiekbrief:

Koe zonder boeh

  • 21/08/2012
  • Holger
  • · Groep 1 · Uncategorized

Vertelpantomime: Vertelpantomime is een werkvorm waarbij je een verhaal vertelt dat synchroon aan de vertelling wordt uitgebeeld door de kinderen. Kijk in het leerkrachtscherm voor verdere uitleg. 

Tips vertelpantomime »

A: vertel coachend, bijvoorbeeld: de kabouters staan op, wrijven in hun ogen –goed zo kabouters- en kammen hun baardjes en staartjes. Ze doen hun raam open…
B: zet een streep op de grond voor de hoofdpersoon of hoofdpersonen als veilige zone  voor enthousiaste andere personages in het verhaal.
C: vertel met dialogen (spreekteksten).
D: doe gebaren e.d. mee zodat het duidelijk is wat je bedoelt. 

Benodigdheden: pet voor jou (dierendokter), hoofddeksel koe (zie hier onder).

hoofddeksel knippen »

Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.

Warming up:
Spelvraag 1: Welke boerderijdieren bestaan er allemaal?  (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties:  kippen, varkens, paarden, koeien.

De kinderen zitten aan de kant. Kies een kind uit die als koe Berta de les zal gaan doen en geef het hoofddeksel.

De start: oe, waar is m’n boeh?
Uitbeelden terwijl jij vertelt. Vertel dat Berta heerlijk heeft geslapen en ’s ochtends wakker wordt van het geluid van de vogels. Vertel dat ze zich uitrekt en ook geluid wil maken, maar ze zich niet kan herinneren welk geluid ze ook alweer maakt! Ze denkt na, loopt een rondje maar komt er niet op.

Rolgroep 1: de eenden.
Iedereen behalve Berta gaat zich denkbeeldig omkleden: doe je snavel op, je verknal aan, fladder eens met je vleugels.

Spelvraag 2: wat doen eenden  eigenlijk de hele dag ?(laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen). Suggesties: kwetteren, broeden, vliegen, met hun hoofd onder water eten zoeken…

Vertel dat Berta aan de eenden vraagt wat voor geluid ze maken, ze is haar eigen geluid kwijt en misschien heeft ze hetzelfde geluid als de eenden. De eenden kwetteren en kijken Berta aan. Berta probeert het maar het staat raar, een koe die zo kwaakt. Ze zwaait, de eenden zwaaien terug (en gaan terug naar hun plaats). (zet je pet op) In de verte loopt de dierendokter. Misschien moet ze aan haar vragen wat er mis is? Maar de dokter heeft het vast druk. Ze probeert geluid te maken maar er komt niks.

Rolgroep 2: de varkens.
Iedereen behalve Berta gaat zich denkbeeldig omkleden: doe je krulstaart op, je platte neus aan, je varkensbeentjes aan.

Spelvraag 3: wat doen varkens  eigenlijk de hele dag ?(laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen). Suggesties: knorren, wroeten, rollen in de modder, eten…

Vertel dat Berta aan de varkens vraagt wat voor geluid ze maken, ze is haar eigen geluid kwijt en misschien heeft ze hetzelfde geluid als de varkens. De varkens knorren en kijken Berta aan. Berta probeert het maar het staat raar, een koe die zo knort. Ze zwaait, de varkens  zwaaien terug (en gaan terug naar hun plaats).

Vertel dat Berta nog eens wat gras eet en gaat liggen. Ze doet haar mond eens open maar er komt niks.

Rolgroep 1: de paarden.
Iedereen behalve Berta gaat zich denkbeeldig omkleden: doe je hoeven aan, doe je paardenstaart in, doe je paardengebit in.

Spelvraag 4: wat doen paarden  eigenlijk de hele dag ?(laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen). Suggesties: hinniken, grazen, galopperen, springen…

Vertel dat Berta aan de paarden vraagt wat voor geluid ze maken, ze is haar eigen geluid kwijt en misschien heeft ze hetzelfde geluid als de paarden. De paarden hinniken en kijken Berta aan. Berta probeert het maar het staat raar, een koe die zo hinnikt. Ze zwaait, de paarden zwaaien terug (en gaan terug naar hun plaats). (zet je pet op) In de verte loopt de dierendokter. Misschien is ze ziek en moet ze echt naar de dokter? Ze probeert geluid te maken maar er komt niks.

Ontknoping:
Iedereen behalve Berta gaat zich denkbeeldig omkleden als koe: koeienbenen aan, koeienvlekken op, horens op. Laat ze aan de andere kant van het lokaal op de grond zitten.

Vertel dat Berta verdrietig op de grond gaat zitten en bijna moet huilen. Vertel dat ze heel In de verte een bekend geluid hoort: een heel bekend geluid. Berta staat op en gaat op het geluid af. En daar ziet ze allemaal familie! En ze loeien: boeh! En Berta loeit vrolijk mee.

Afloop.
Eventueel zingen de koeien een liedje in koeientaal (Boeh in plaats van de woorden).

Einde.

Spiekbrief. Deze symbolen staan in je spiekbrief:

Paard en Haas

  • 19/08/2012
  • Holger
  • · Groep 1

Vertelpantomime: Vertelpantomime is een werkvorm waarbij je een verhaal vertelt dat synchroon aan de vertelling wordt uitgebeeld door de kinderen.

Tips vertelpantomime »

A: vertel coachend, bijvoorbeeld: de kabouters staan op, wrijven in hun ogen –goed zo kabouters- en kammen hun baardjes en staartjes. Ze doen hun raam open…
B: zet een streep op de grond voor de hoofdpersoon of hoofdpersonen als veilige zone  voor enthousiaste andere personages in het verhaal.
C: vertel met dialogen (spreekteksten).
D: doe gebaren e.d. mee zodat het duidelijk is wat je bedoelt. 

Benodigdheden: hoofddeksels haas en paard (zie hieronder), pet en emmer voor jou.

Hoofddeksel knippen »

Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.

Warming up:  ‘Welke dieren leven op de boerderij?’. Eén kind doet een dier voor, de anderen raden om welk dier het gaat en spelen het vervolgens klassikaal na. ‘Hoe verzorgt de boer de dieren?’. De kinderen verzorgen als boer de  dieren (voeren, melken, aaien…).   Kies twee kinderen die paard en haas spelen, geef ze de hoofddeksels.

De start.
Paard en haas zijn aan het spelen in de wei. ‘Wat doen ze zoal?’ Laat het tweetal even spelen. Vertel dat ze dorst krijgen maar wanneer ze naar de sloot willen om wat te drinken er een enorm hek voor staat.

Rolgroep 1: de kikkers.
De kinderen aan de kant verkleden zich denkbeeldig als kikker.  Spelvraag: Wat doen kikkers allemaal?’. Suggesties: springen, vliegen eten, zwemmen, kwaken.
Vertellen: vertel dat Paard en Haas om hulp roepen, en alles aan de kikkers uitleggen. Vertel dat de kikkers nadenken en spetteren met hun zwemvliezen. Het is te weinig om de dorst te lessen maar het verfrist wel wat. Paard en Haas bedanken de kikkers en gaan weer spelen. Vertel dat ze al snel weer dorst krijgen en terug gaan naar het hek.

Rolgroep 2: de vogels.
De kinderen aan de kant verkleden zich denkbeeldig als vogel.   Spelvraag: Wat doen kikkers allemaal?’. Suggesties: springen, vliegen eten, zwemmen, kwaken.
Vertellen: vertel dat Paard en Haas om hulp roepen, en alles aan de vogels uitleggen. Vertel dat de vogels nadenken en spetteren met hun vleugels. Het is te weinig om de dorst te lessen maar het verfrist wel wat. Paard en Haas bedanken de vogels en gaan weer spelen. Vertel dat ze al snel weer dorst krijgen en terug gaan naar het hek.

Rolgroep 2: de mollen.
De kinderen aan de kant verkleden zich denkbeeldig als mollen.

Spelvraag: Wat doen mollen allemaal?’.
Suggesties: graven, wormen eten, molshopen maken.

Vertellen: vertel dat Paard en Haas om hulp roepen, en dat de mollen hun hoofd boven de grond steken. Vertel dat Paard en Haas alles uitleggen en dat de mollen enthousiast gaan graven: een tunnel onder het hek door. Vertel dat paard zijn hoofd in de tunnel steekt en klem komt te zitten, haas moet hem bevrijden. Ze bedanken de mollen.

Ontknoping:
Vertel dat Paard en Haas bijna moeten huilen van de dorst. Vertel dat het hek van het weiland open gaat en dat de boer komt.

Zet je pet op en zet als boer de emmer bij Paard en Haas. Zeg dat het lekker fris water is en dat je het hek hebt neergezet om te voorkomen dat er dieren in de sloot vallen.

Afsluiting.
Vertel dat de boer de stallen open zet. Alle dieren mogen in het weiland.

Zet een muziekje op, de kinderen mogen nog even vrij bewegen als hun favoriete boerderijdier.

Paniek in de dierentuin

  • 19/08/2012
  • Holger
  • · Groep 1

Werkvorm: werken met prenten. Je vertelt een verhaal waarbij er naar aanleiding van prenten wordt uitgebeeld.
Print de lesopzet inclusief prenten.
Tip: print het bestand dubbelzijdig af, als je de prent aan de kinderen laat zien kan je aan de achterkant de lesinhoud lezen.

Opstelling van de banken »

Stel de banken zo op dat het lokaal in twee helften wordt gescheiden.  

Warming up: De kinderen staan verspreid in het lokaal.

Inleiding: Deze les gaat over een dierentuin. Verzorg eens een olifant, hoe voer je een tijger, hoe melk je een koe, hoe maak je een dierenhok schoon.

Prent 1: op schoolreisje.
Vertellen: er was eens een klas, ze gingen met schoolreisje naar de dierentuin.
Oefening 1:  ga twee aan twee achter elkaar zitten, we gaan in de bus een bocht de ene kant op, de andere kant op, we gaan een berg op, we moeten remmen, berg af enzovoorts.
Oefening 2: vertel dat in de dierentuin een foto van de klas wordt genomen. Stel de groep in foto opstelling en doe alsof je een foto maakt.

Prent 2: de leeuwen geeuwen.
De ene helft van de kinderen gaat aan de ene kant van de bank staan (dat zijn de bezoekende kinderen), de andere helft gaat aan de andere kant van de bank op de grond zitten ( dat zijn de leeuwen).

Oefening 3: vraag aan de leeuwenkinderen of ze gezonde leeuwen willen spelen, laat ze brullen en stoer doen.

Vertellen: vertel dat zulke leeuwen jammer genoeg niet in deze dierentuin te vinden zijn.

Oefening 4: laat de leeuwenkinderen zieke leeuwen uitbeelden: mager, sloom en zielig, als ze brullen klinkt dat heel droevig. Vertel dat de bezoekende kinderen de zieke leeuwen zielig vinden.

Prent 3: de apen slapen.
De leeuwenkinderen van net zijn de bezoekende kinderen van nu (die gaan dus bij de bank – het hek -staan) de bezoekers van net gaan aan hun kant op de grond zitten.  Zij spelen de apen.

Oefening 5: vraag aan de apenkinderen of ze gezonde apen willen spelen, laat ze schreeuwen als apen en enthousiast bewegen.

Vertellen: vertel dat zulke apen jammer genoeg niet in deze dierentuin te vinden zijn.

Oefening 6: laat de apenkinderen apen uitbeelden die ziek, mager, sloom en zielig zijn. Vertel dat de bezoekende kinderen dat heel zielig vinden.

Vertellen: vertel dat de kinderen naar de dierenverzorger gaan om te klagen, deze reageert niet zo blij en zegt dat als ze het beter kunnen ze maar een handje mee moeten helpen.

Prent 4: de kinderen helpen.
Vertellen: de kinderen doen van alles.
Spelvraag: hoe verzorg je dierentuindieren? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: uitwerpselen scheppen en weggooien, leeuwen voeren, olifanten in bad doen…

Prent 5: de dieren gaan op avontuur.
De groep zit weer in twee helften aan weerskanten van de bank.

Vertellen: vertel dat de dag wel heel leuk was geweest maar dat je kinderen eigenlijk beter niet het werk van volwassenen moet laten doen. Veel kinderen waren namelijk vergeten de hokken af te sluiten.

Oefening 7: de eerste helft zit als een basisschoolgroep te rekenen. Vertel dat toen de juf even weg was de apen door het raam naar binnen kwamen om met de kinderen te spelen. De andere helft komt als apen op de helft van de rekenkinderen. Laat ze even lekker keten samen, daarna gaan de apenkinderen weer naar hun eigen kant.

Oefening 8: de apenkinderen  van net beelden een  basisschoolgroep uit die aan het schoolzwemmen is. Vertel dat de pinguïns uit de dierentuin zo bij de kinderen het water in springen om met ze te spelen.  Laat het even lekker keten samen, daarna gaat iedereen op de banken zitten.

Prent 6: de baas is boos.
Vertellen: vertel dat de baas van de dierentuin ziet hoe de mensen uit het dorp de ontsnapte dieren terug komen brengen en zo het hele verhaal te horen krijgt: de kinderen hadden willen helpen omdat de dierenverzorger zo slecht zijn werk doet.

Afsluiting:
Eindvraag: hoe eindigt dit verhaal? Wat moet de baas tegen de dierenverzorger zeggen? Laat het in ieder geval zo eindigen dat de dieren een beter leven hebben dan aan de start van dit verhaal.

Optioneel: zet een fijn muziekje op en laat de kinderen nog even bewegen als hun favoriete dierentuindier.

De heks en carnaval

  • 19/08/2012
  • Holger
  • · Groep 2

Werkvorm: teacher in role.
Teacher in role is een werkvorm waarbij je schakelt tussen vetteller en speler. Tijdens dat je vertelt zet je een hoofddeksel op en speelt een rol.

Tips voor teacher in role »

Teacher in role is echt dolle pret om te doen, je helpt jezelf door op de volgende zaken te letten.
A: kies voor iedere rol een herkenbare houding (breed voor de ene rol, krom voor de andere. Dit helpt jezelf en het publiek bij het onderscheid maken tussen de rollen.
B: zorg dat beide rollen een ander hoofddeksel dragen, dit stimuleert de inleving.
C: maak je geen zorgen. Je hoeft echt geen goede speler te zijn voor deze werkvorm, doorgaans gaan kleuters er makkelijk in mee.

Benodigdheden: Een omslagdoek of hoofddoek als heks, twee gelijke toverstokken (bijvoorbeeld twee stroken karton of twee stokjes die op elkaar lijken).
Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt. Opmerking: deze les hoeft niet per se rond carnaval te worden gegeven, hij is het hele jaar leuk.

Warming up:
De kinderen zitten verspreid door het lokaal. Vertel dat ik deze les carnaval voorkomt, doe een denkbeeldige kist open en verkleed jezelf (bijvoorbeeld als indiaan). Vraag daarna als wat je je hebt verkleed.

Spelvraag 1: als wat kan je je verkleden als het carnaval is?  (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: prinses, ridder, brandweerman, clown, popster.

De start:
Vertel dat heks Tara nooit buitenkomt, omdat iedereen dan heel erg schrikt. Zo was ze een keer naar het zwembad geweest.

Spelvraag 2: wat doe je allemaal in een zwembad?  (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).  Suggesties: kaartje kopen, omkleden, douchen, voorzichtig in het water, zwemmen…

Doe je heksendoek om en zeg dat je echt zin hebt in een baantje schoolslag. Vertel dat de kinderen zo hard schrikken van de heks dat ze meteen naar de kant zwemmen en op de banken gaan zitten.  Vanaf die dag heeft heks Tara een hekel aan kinderen en komt ze overdag nooit buiten. Behalve met carnaval want dan denkt iedereen dat ze verkleed is als heks.

Deel 1: Plif plaf pluis.
Vertel dat het hele schoolplein vol staat met verklede kinderen. Laat ze een denkbeeldig kostuum aantrekken en spelen. Laat ze dan even zitten waar ze zijn. Doe je heksendoek om en vertel als heks dat je een paar kinderen omtovert tot witte muis.  De kinderen mogen rustig doorspelen als je langsloopt. Verzin een toverspreuk (suggestie: ‘Plif plaf pluis, ik verander je in een muis!’) en wijs zo vier kinderen aan. Die gaan piepend in een hoekje zitten. De rest van de kinderen gaat aan de kant zitten.

Deel 2: het plan.
Vertel dat de heks moe is geworden en op een rustig plekje een dutje wil doen. Vertel ook dat de vier betoverde kinderen geen zin hebben om als muis te leven. En dat ze in de bosjes druk bezig zijn een tweede toverstaf te maken, die precies op de heksenstaf lijkt.

Doe je heksendoek om en ga liggen slapen. Vertel dan dat de vier muizen hun staf verwisselen met die van de heks. Let op: doen ze dat niet doe dan je heksendoek af en help ze hier mee.

Deel 3: paniek!
Vertel dat de heks alle kinderen wil veranderen in muizen, maar dat het nog maar de vraag is of dat werkt met een neptoverstaf. Doe je heksendoek om en ga naar een deel van de kinderen aan de kant. Doe enthousiast een denkbeeldige deur open en roep de toverspreuk (suggestie ‘Plif plaf pluizen, ik verander jullie in muizen!’). Speel dan dat je toverstaf niet werkt en ga naar het volgende deel kinderen en herhaal het. Doe dit in totaal niet meer dan drie keer en ga verdrietig naar de plek waar je sliep. Doe je heksendoek af.

De ontknoping: medelijden.
Vertel dat de muizen de heks zien huilen en medelijden krijgen, zo komen de echte staf terugbrengen. Doe je heksendoek om en wees zo blij, dat je de kinderen weer terugtovert. Zeg als heks dat kinderen helemaal niet zo vervelend zijn en dat je zin hebt om feest eten te toveren.

Spelvraag 2: wat eet je graag als er een feest is?  (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen, nadat jij het met je toverstaf hebt getoverd natuurlijk).  Suggesties: poffertjes, pizza, patat, pannenkoeken.

De afloop:
Vertel dat carnaval eindigt in een groot feest en geef daar met de kinderen invulling aan. De ene groep wil een optocht door de klas, de andere een disco.

Heks Tara komt nu niet één keer per jaar buiten, maar een paar keer per jaar. Dan komt ze naar de school om wat leuks te toveren. En kinderen? Ze vindt ze hartstikke leuk!

Einde

Wat is een spelvraag? »

Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.

Dus niet zo:
Jij:‘ Als wat kan je je verkleden als het carnaval is?  ’.
Kind antwoordt: ‘Als clown’.
Jij: ‘Goed zo. Ga maar grapjes maken ’.

Maar zo:
Jij:‘ Als wat kan je je verkleden als het carnaval is?  ’.
Kind antwoordt: ‘Als clown’.
Jij: ‘Goed zo. Doe je rode neus op, doe je flapschoenen aan, oefen je gekke gezichtspieren, doe schmink op je gezicht’… Enzovoorts.

Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.

Spiekbrief. Deze symbolen staan in je spiekbrief:

het Circus en de Rotte vis

  • 18/08/2012
  • Holger
  • · Groep 2

Werkvorm: teacher in role. Teacher in role is een werkvorm waarbij je schakelt tussen vetteller en speler. Tijdens dat je vertelt zet je een hoofddeksel op en speelt een rol.

Tips voor teacher in role »

Teacher in role is echt dolle pret om te doen, je helpt jezelf door op de volgende zaken te letten.
A: kies voor iedere rol een herkenbare houding (breed voor de ene rol, krom voor de andere. Dit helpt jezelf en het publiek bij het onderscheid maken tussen de rollen.
B: zorg dat beide rollen een ander hoofddeksel dragen, dit stimuleert de inleving.
C: maak je geen zorgen. Je hoeft echt geen goede speler te zijn voor deze werkvorm, doorgaans gaan kleuters er makkelijk in mee.

Benodigdheden: koksmuts, directeurspet, een vrolijk muziekje op cd voor het einde.
Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.

Warming up: De kinderen staan verspreid door het lokaal.
Spelvraag 1: wie werkt er in een circus?  (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: koorddansers, clowns, jongleurs, leeuwen, olifanten.

De start: vis.
De kinderen zitten aan de kant.  Vertel dat het bijna etenstijd is voor de circusartiesten en dat de kok druk bezig is. Maar het is niet zo’n frisse kok. Doe de koksmuts op en doe denkbeeldig een koelkast open. Speel dat het stinkt, dat je een bak verrotte vis er uit haalt.  Besluit om er gewoon wat extra kruiden op te doen, niemand die het proeft. De kinderen nemen een denkbeeldig bord op schoot, loop als kok langs en schep op.

Vertel dat de artiesten heerlijk gaan eten, maar dat ze steeds zieker worden. Doe dan de directeurspet op, vraag wat er aan de hand is en raak in paniek: vanavond is de grote voorstelling en de kaartjes zijn al verkocht!

Deel 1: de kinderen helpen.
Vertel dat de directeur een goed idee krijgt. Spreek de kinderen als directeur aan en vraag of ze een echte voorstelling willen spelen.
Klassikaal oefenen: buigen, lachend zwaaien.

Deel 2: oefenen.
Verdeel de groep over de vier hoeken.
1: de clowns.
2: de leeuwen.
3: acrobaten.
4: olifanten.

Zeg dat ze goed moeten oefenen. Loop als directeur rond en geef ze wat tips. Let op: bepaal niet teveel, het doel is niet een perfecte voorstelling te maken.

Deel 3: de voorstelling.
Vertel dat de ouders uit het dorp hun kinderen gingen zoeken en ze in de circustent vonden. Doe de directeurshoed op en zet een muziekje op. Heet iedereen van harte welkom en kondig de eerste groep aan. Help ze een beetje door als directeur verdekt aanwijzingen te roepen (‘Kijk eens hoe mooi de olifanten rondjes kunnen draaien!’) en laat ze buigen. Daarna kondig je de volgende groep aan, enzovoorts.

Doe je directeurshoed af en vertel dat de voorstelling een groot succes was,

De afloop: de kok.
Vertel dat de directeur erachter was gekomen hoe de artiesten ziek waren geworden.

Spelvraag 2: hoe moet het eindigen voor de kok?
Suggesties: de kok moet op kookles, de kok moet olifantenpoep scheppen, de kok moet de tent opruimen.

Beeld een suggestie van de kinderen uit en doe dat op zo’n manier dat alle kinderen er bij zijn betrokken.

Einde

Wat is een spelvraag? »

Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.

Dus niet zo: Jij:‘Wie werkt er in een circus?’. Kind antwoordt: ‘Clowns’. Jij: ‘Goed zo, clowns. Ga maar grapjes maken ’.

Maar zo: Jij:‘Wie werkt er in een circus?’. Kind antwoordt: ‘Clowns’. Jij: ‘Goed zo, clowns. Doe je rode neus op, zoek een slagroomtaart, oefen je gekke gezichtspieren, doe schmink op je gezicht’… Enzovoorts.

Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.

Spiekbrief. Deze symbolen staan in je spiekbrief:

De Rattenvanger van Hamelen

  • 18/08/2012
  • Holger
  • · Groep 1 · Uncategorized

Werkvorm: teacher in role. Teacher in role is een werkvorm waarbij je schakelt tussen vetteller en speler. Tijdens dat je vertelt zet je een hoofddeksel op en speelt een rol.

Tips voor teacher in role »

Teacher in role is echt dolle pret om te doen, je helpt jezelf door op de volgende zaken te letten.
A: kies voor iedere rol een herkenbare houding (breed voor de ene rol, krom voor de andere. Dit helpt jezelf en het publiek bij het onderscheid maken tussen de rollen.
B: zorg dat beide rollen een ander hoofddeksel dragen, dit stimuleert de inleving.
C: maak je geen zorgen. Je hoeft echt geen goede speler te zijn voor deze werkvorm, doorgaans gaan kleuters er makkelijk in mee.

Benodigdheden: hoed burgemeester, hoed rattenvanger, fluit.
Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip:
vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.

Warming up: De kinderen staan verspreid in het lokaal. Instructie: Ik ga jullie een verhaal vertellen over een dorpje van heel vroeger.

Spelvraag 1:  Welke beroepen had je heel vroeger? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).  Suggesties: hoefsmid, bakker, kleermaker, schoenmaker…

De start: Welkom thuis.
De kinderen beelden uit wat jij vertelt (vertelpantomime).  Vertel dat de dorpelingen thuis komen van een lange dag, op hun bank gaan zitten en iets horen. Vertel dat ze opstaan, achter de bak kijken en dat er allemaal ratten zitten. Vertel dat de dorpelingen met hun bezems de ratten verjagen.

Deel 1: de burgemeester.
De kinderen gaan zitten. Vertel dat de burgemeester van het dorpsgeld allerlei lekkers voor zichzelf had gekocht. Het gemeentehuis was van steen dus hij had nog geen rat gezien. Kies een kind dat bij de burgemeester gaat klagen over ratten. Vertel dat er wordt aangeklopt en dat hij open doet.

Doe de burgemeestershoed op en doe open. Beloof van alles aan de klagende dorpeling en neem afscheid. Het kind mag weer gaan zitten, jij doet je hoed af.

Deel 2: nog meer last.
Vertel dat de burgemeester het al gauw weer was vergeten, en de mensen in het dorp zaten er maar mooi mee.
Spelvraag 2:  Wanneer is het echt lastig als er ratten in de weg lopen? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen waarbij de ene helft mens en de andere helft rat speelt). 
Suggesties: in het verkeer, tijdens de gymles, tijdens de dansles…

Deel 3: de Rattenvanger van Hamelen.
De kinderen gaan zitten. Vertel dat de mensen boos voor het gemeentehuis gaan zitten. Doe de burgemeestershoed op en stel de dorpelingen gerust. Doe de hoed af en vertel dat er geluid van een fluit klinkt. En dat er een vreemdeling op de burgemeester toe loopt. Speel door te wisselen van hoeden dat de burgemeester met de Rattenvanger afspreekt dat die duizend goudstukken krijgt als hij de ratten verjaagd.

Deel 3: de ratten verdwijnen.
De kinderen gaan op handen en voeten zitten, ze lopen achter jou als Rattenvanger aan. Vertel dat ze betoverd zijn door het geluid van de fluit. Ga denkbeeldig over rotsen, spring over plassen, zwem over een rivier en laat de ratten op de grond zitten. Duw een rotsblok opzij en vertel dat de ratten waren opgesloten in een grot.

Deel 4: de Rattenvanger is boos.
De kinderen gaan zitten op de banken. Speel door te wisselen van hoeden dat de burgemeester tegen de Rattenvanger heeft gelogen. Hij heeft geen duizend goudstukken. Vertel dat de Rattenvanger boos vertrekt.

Deel 5: de kinderen verdwijnen.
De kinderen gaan liggen. Vertel dat de Rattenvanger die nacht terugkomt en dat hij speelt op zijn fluit. De kinderen openen hun ogen, ze lopen achter jou als Rattenvanger aan. Vertel dat ze betoverd zijn door het geluid van de fluit. Ga denkbeeldig over rotsen, spring over plassen, zwem over een rivier en laat de kinderen op de grond zitten. Duw een rotsblok opzij en vertel dat de kinderen waren opgesloten in een grot.

De ontknoping: En nu?
Laat de kinderen op de banken of stoelen  zitten. Vertel dat de ouders heel verdrietig waren toen ze merkten dat hun kinderen waren verdwenen, en dat iedereen naar de burgemeester ging. Vertel ook dat het echte einde van ‘de Rattenvanger van Hamelen’ (van de kinderen werd nooit meer iets vernomen) een beetje naar is, dat we ons eigen einde gaan verzinnen.

Spelvraag 3:  Hoe moet dit eindigen?
Suggesties: de ouders vinden de kinderen, de burgemeester krijgt straf, er worden duizend goudstukken verzameld.

Bepaal met de kinderen het einde en beeld dat uit.

Einde

Wat is een spelvraag? »

Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.

Dus niet zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De hoefsmid’.
Jij: ‘Goed zo, de hoefsmid. Ga maar een hoefijzer maken ’.

Maar zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De hoefsmid’.
Jij: ‘Goed zo, de hoefsmid. Laat je spierballen zien, loop naar de stal en aai de paarden, neem er een aan een touw mee en bindt hem vast in je werkplaats. Sla met je hamer op het ijzer ’… Enzovoorts.

Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.

Spiekbrief. Deze symbolen staan in je spiekbrief:

 

Didactische uitleg en tips groep 1-2

  • 18/08/2012
  • Holger
  • · Groep 1 · Groep 2 · Uncategorized

Voorbereiden.
De voorbereiding van een dramales voor kleuters is voor iedere leerkracht anders. De ene leest de lesopzet één keer over en gaat aan de slag, de ander houdt lesopzet of spiekbrief binnen handbereik tijdens het lesgeven.

Tips:
Lees de lesopzet goed en gebruik met dat in je achterhoofd de spiekbrief. De spiekbrief is een verkorte bechrijving dus als je een concreet beeld nodig hebt lees de lesopzet.
Lees de lesopzet vanaf de webpagina omdat daar spoilers in staan met extra informatie over de werkvorm en bijvoorbeeld de betekenis van een spelvraag. Ook staat er soms hoe je de ruimte moet indelen, al deze informatie staat niet op de uitgeprinte versie om die zo overzichtelijk mogelijk te houden.

Werken vanuit verhalen »

Een verhaal is een avontuur om naar te luisteren, en een avontuurlijke ervaring als je er een speelt. Een dramales moet een belevenis zijn, gedurende mijn bijna twintig jaar lange ervaring met drama geven aan het jonge kind kwam ik er achter dat wanneer een dramales als verhaal werd gepresenteerd kinderen er beter in zaten dan wanneer ze droog begrippen moesten uitbeelden. Je maakt gebruik van het kleutervermogen zich makkelijk in een fantasievolle situatie te verplaatsen.
Dit vermogen (magisch realisme) is de benzine in de motor van een dramales.

Bij de kleuterlessen staan door mij bedachte verhalen, maar ook bestaande verhalen. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze zo zijn aangepast dat ze zich er ook lenen om door kleuters te worden uitgebeeld. Een verhaal is natuurlijk iets anders dan een les, vandaar dat je soms een andere invulling tegenkomt.

ZItten. Maar waar? »

Wanneer de kinderen even moeten zitten kan dat ook verspreid door het lokaal, ze hoeven niet per se op de banken of stoelen terug. Door overbodig lopen daalt je lestempo met vaak ruis tot gevolg.
Werken met een spiekbrief.

Klaarzetten van het lokaal »

Bij een groot lokaal heeft de voorkeur de banken in het midden te zetten en maar één deel te gebruiken. Dek afleidende zaken af of ruim ze op.

Denkbeeldig omkleden »

Denkbeeldig omkleden kan je doen bij het wisselen van rollen.  Het komt regelmatig voor dat kleuters meerdere rollen spelen.

Niet zo:
Jij:‘Wie kwamen er uit het bos?’.
Kind antwoordt: ‘Kabouters’.
Jij: ‘Goed zo, kom maar als een kabouter tevoorschijn ’.

Maar zo:
Jij:‘Wie kwamen er uit het bos?’.
Kind antwoordt: ‘Kabouters’.
Jij: ‘Goed zo. Doe je rode puntmuts op. De meisjes groeien kabouterstaartjes, de jongens kabouterbaardjes. Stap in je kabouterlaarzen en kom maar tevoorschijn ’.

Met denkbeeldig omkleden begeleid je het schakelen tussen de rollen, stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.

Handen vrij »

Drama geef je het prettigst als je je handen vrij hebt. Plak de spiekbrief (desnoods in A3 formaat) aan de muur zodat je zicht op de lesinhoud hebt.
Neem ook de vrijheid om de kinderen te betrekken bij de invulling van de les. Bijvoorbeeld d.m.v. de spelvragen.

Heb je vragen over vakdiactiek, neem contact met ons op zodat we je nog beter van dienst kunnen zijn. Misschien vind je jouw vraag hier als tip terug.

Page 27 of 61« 1 … 25 26 27 28 29 … 61 »

Dramaland

  • Twitter
  • Facebook

Designed by Luke McDonald & Powered by WordPress