Toekomstreclame

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een reclame uit de verre toekomst en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit en begroet elkaar op een speciale manier. Je mag een klein praatje met elkaar maken.

Spelopdrachten:
Begroet elkaar als: robots, schoonmakers, honden, fotomodellen, uitvinders.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: Je krijgt korte spelopdrachten waarbij je bij elkaar aanbelt, je moet daar bij praten.

  • A is bezig met schoonmaken en het lukt niet, dan gaat de deurbel. Het is B met een wondermiddel. Verzin zelf hoe het spel verder gaat.
  • B is bezig met zijn haren in model brengen en het lukt niet, dan gaat de deurbel. Het is A met een wondermiddel. Verzin zelf hoe het spel verder gaat.
  • A is bezig met de afwas (of afwasmachine leeghalen), maar de afwas blijft vies. Dan gaat de deurbel. Het is B met een wondermiddel. Verzin zelf hoe het spel verder gaat.
  • B is bezig met zijn tanden poetsen, maar ze worden niet goed schoon. Dan gaat de deurbel. Het is A met een wondermiddel. Verzin zelf hoe het spel verder gaat.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Inleiding: Science Fiction is een boeken en filmstroming die zich bezighoudt met de verre toekomst. Het mooie is dat veel schrijvers van vroeger dingen beschreven die tegenwoordig mogelijk zijn (onderzeeërs, draadloze telefoons, kleine camera’s, videotelefoon, krachtige computers…).
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een reclame te verzinnen uit het jaar 2045. Welke geweldige uitvindingen (middeltjes, apparaten… ) heeft men tegen die tijd gedaan?

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1:

Nu met korting.
Welke reclames zijn er in 2045 op tv? Welke geweldige uitvindingen (middeltjes, apparaten… ) heeft men dan gedaan? Jullie verzinnen een reclame met de volgende opbouw:

1: De consument of consumenten zijn ontevreden met een situatie.
2: Het product (jullie uitvinding) wordt luidruchtig en enthousiast uitgelegd.
3: Het product wordt gebruikt, en het werkt!
4: De slogan (het rijmpje, bijvoorbeeld ‘Heb je vaak pijn bij het lopen, moet je deze zooltjes kopen’).

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

Opgravingen

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen  een avontuur over een opgraving, maken daar een verhaal van en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: kinderen kunnen iets uit de klas gebruiken als ‘opgraving’ (optioneel). Je kunt wat scheppen achter de hand houden waar de kinderen gebruik van kunnen maken tijdens de presentaties.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat er wordt geacteerd in deze les drama, maar dat er eerst zonder geluid wordt gespeeld.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal. De opdracht is individueel, de kinderen maken dus geen contact met elkaar.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.
Spelopdrachten: Sluip langs een huis en kijk stiekem door het raam. Kijk door een verrekijker. Zie iets geheims, schrik en duik weg. Zoek met je kompas in het donker. Kijk op een schatkaart en tel je stappen uit. Graaf in de grond en vind iets speciaals.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: om de beurt bellen jullie bij elkaar aan voor een mini avontuur, je moet er bij praten.

A belt bij B aan. Je hebt iets waardevols gevonden en je weet nu niet wat je er mee moet.
B belt bij A aan. Je hebt iets bijzonders uitgevonden dat je graag wil laten zien.
A belt bij B aan. Je hebt een schatkaart en jullie pakken je tas in om op avontuur te gaan.
B belt bij A aan. Er is iets ergs gebeurt en A moet nu komen helpen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Stel je voor je speelt met je vrienden in het bos, een speelplaats of het schoolplein. En terwijl je daar in het zand speelt voel je iets in de grond. Je graaft het uit, en wat blijkt: je hebt iets heel speciaals opgegraven.
Dit is de start van een avontuur dat jullie straks in groepjes gaan verzinnen en instuderen. Je maakt dit verhaal dus af.

Alternatieve inleiding: neem een oude munt of een scherf of iets dergelijks mee en vertel daar een fantasierijk verhaal over. Dat je het zelf in je tuin hebt gevonden en je nou van alles afvraagt bijvoorbeeld.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1:

De opgraving:

Wat is er zo bijzonder aan jullie opgraving? Kun je er bijvoorbeeld iets bijzonders mee?
Van wie is het, of was het?
Heeft diegene het verloren en wil hij het terug?
Heeft hij het express daar begraven? Waarom?
Wat is het spannendste moment in jullie avontuur?
Hoe loopt het af?

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld en iedere rol moet levend de eindstreep halen.

Een kaartje

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal rond een wenskaart en presenteren dat aan elkaar.
Voorbereiding: knip de kleine rolkaartjes uit en stop ze in een hoed o.i.d. Let op: bij een oneven getal kinderen schrijf je één briefje met de hand en meld je dat van één rol drie spelers zijn.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks een klein papiertje met een rol erop. Dat papiertje is geheim, laat het dus aan niemand zien.
Deel de papiertjes uit.
Instructie: Ga, staan. Eén klasgenoot heeft dezelfde rol. Loop als je rol door het lokaal. Je mag geluid maken maar je mag je rol niet noemen. Je mag dus wel zeggen ‘Jee, wat een hitte bij dit vuur!’ maar niet ‘Wat heb ik het toch lastig als brandweerman!’. Probeer de klasgenoot met dezelfde rol te vinden.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, de tweetallen die ze in de eerste oefening hebben geformeerd. Ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A komt op bezoek bij B, er is steeds iets met B. Je moet er bij praten. Je wisselt steeds van bezoeker en bewonerrol.

Opdrachten: De bewoner is ziek, de bewoner is jarig, de bewoner is héél oud, de bewoner heeft een jong hondje.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Je krijgt in de meeste gevallen een kaartje als er iets bijzonders aan de hand is. In je werkgroep krijg je straks een kaart en een opdracht om een verhaal te verzinnen en in te studeren.

Opdrachten: Uitnodiging, Hoera 80 jaar, Beterschap, Sorry!, Gefeliciteerd, Succes!

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: Bespreek als voorbeeld de opdrachtkaart met het kaartje dat je stuurt als iemand zijn rijbewijs haalt.

Een kaartje!

Wat gaat vooraf aan het versturen of ontvangen?
Waarom is het kaartje verstuurd?
Wat gebeurt er na het versturen of ontvangen?
Waar speelt jullie verhaal zich af?
Laat iets gebeuren: er ontstaat bijvoorbeeld een probleem dat moet worden opgelost.

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld .

Voorwerpenimprovisatie

Werkvorm(en): improvisatiespel.
Activiteit: De kinderen improviseren met voorwerpen en improviseren in teams voor de klas.
Benodigdheden: een scheidsrechtersfluitje, een stopwatch, per tweetal een pittenzak, vijf basale voorwerpen zoals een hoepel, een lap, een plastic krat, een skippybal, een matrasje van een poppenbed enzovoorts. In principe kan je alles hiervoor gebruiken als het maar niet te klein is of te scherp i.v.m. de veiligheid van de kinderen.
Opmerking: improvisatiespel kent een aantal vuistregels waarvan de belangrijkste in de uitzending van Drama-tv aan de orde komen. Omdat niet iedere leerkracht deze regels kent is er een checklist die u ondersteunt bij het begeleiden van improvisatiespel. 
Print de lesopzet inclusief checklist.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan improviseren. Benadruk dat je bij improvisatiespel zoveel mogelijk moet meespelen met de ander. Behandel een paar regels van improviseren uit de pictogramkaart of de eerder genoemde bijlage. Doe niet teveel regels in één keer, verspreid het een beetje over de gehele les.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze hebben één pittenzak per tweetal en  bepalen wie a is en wie b.
Instructie:  Jullie pittenzak verandert straks in verschillende voorwerpen, als het fluitje gaat roep ik waar het in verandert. Probeer samen zo goed mogelijk op de situatie in de spelen. Jullie zijn twee vrienden op straat.

Jullie pittenzak is:
Ronde 1:  een zakje snoep, een portemonnee met geld er in, een brandblusser, een pleister, een microfoon, een medaille.
Ronde 2: een hengel, een potje zonnebrandcrème, een dier of insect, een telefoon, een reddingsband, een cadeautje.

Geef kinderen steeds even de tijd om te improviseren voordat je op het fluitje blaast.

Warming up in teams.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in teams een improvisatieopdracht. Ieder team heeft een ander voorwerp. De eerste speler maakt er een ander voorwerp van, de rest speelt direct mee en maakt er een situatie van. Als het fluitje gaat neemt een andere speler het voorwerp over en maakt er een ander voorwerp van, de rest creëert direct een andere spelsituatie.

Doe dit eventueel even voor met een paar kinderen, gebruik bijv. een dienblad als stuur van een auto, je voorbeeldkinderen spelen dat ze in de auto zijn. Geef dan het dienblad aan een kind en speel samen met de voorbeeldkinderen in een nieuwe situatie mee.
Maak dan niet meer dan vijf teams, groepeer ze in het publiek en zet het eerste team op de spelvloer.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Je blijft in het team waar je bij de vorige oefening ook in zat. Als je met je team op de spelvloer staat krijg je van mij een rol om te spelen. Die improviseer je maar af en toe gooi ik één van de voorwerpen op het spelvlak. Dat voorwerp verwerk je in jullie spel als een ander voorwerp.
Situaties per groep: jullie zijn bergbeklimmers, jullie zijn inbrekers, jullie zijn reddingwerkers, ontdekkingsreizigers in de jungle, drenkelingen op een onbewoond eiland.

Bijlage: checklist improvisatiespel voor de leerkracht.

Gebruik deze bijlage wanneer je ondersteuning nodig hebt bij het begeleiden van improvisatiespel. Het zijn de basisregels, voor verdere verdieping kun je de vakliteratuur raadplegen.

Sidecoaching: de leerkracht geeft zacht aanwijzingen vanaf de kant. Doe dit alleen in noodgevallen.

Begeleidingspunten.

Handelingsgericht: passief spel wordt eentonig om naar te kijken, vaak brengt dat onrust in het publiek teweeg.
! Side-coach open (‘denk aan je spelhandeling’ of ‘ga wat doen’) of gesloten (bijvoorbeeld ‘het gaat regenen’ of ‘de hond ontsnapt’).

Blokkeren: een kind gaat niet in op de spelaanbieding/spelrealiteit van een medespeler.
! Analyseer achteraf, of grijp in wanneer het spel echt stagneert. In de kern van de les los je het vaak op met sidecoachen als de spelers er niet uit komen.

Negativiteit: is er sprake van negativiteit dan is het spelverloop bijna nooit bevredigend.
! Zet het spel terug en laat suggesties uit het publiek komen. In de kern van de les los je het op met sidecoachen.

Te lange improvisatie: soms kabbelt het of gaan de spelers wel erg lang door.
! Side-coach: ‘Speel naar een eind’ bijvoorbeeld.

Sidecoach actietips:

Alleen wanneer het nodig is geef je aanwijzingen vanaf de kant, vaak om meer actie in het spel te krijgen.

Tips hiervoor:
Er gebeurt iets onverwachts, je laat het uit je handen vallen, de elektriciteit valt uit, de waterleiding springt, het huisdier ontsnapt, er breekt noodweer uit, de motor valt uit, er komt water onder de deur door, er breekt brand uit, het dak lekt, je verslikt je, er zit een mier onder je trui, er ontstaat een aardbeving.

Je krijgt een:  hoestbui, lachbui, huilbui, niesbui, allergische reactie, een angstaanval, smetvrees.

Je kan ineens: in de toekomst zien, onzichtbaar worden, gedachten lezen, je huisdier verstaan.