Open en dicht

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over verschillende soorten deuren en ruimtes en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je met een denkbeeldige sleutel je eigen voordeur opent. Hang je jas op en loop door (een deel van) je eigen woning. Vergeet daarbij niet om deuren open en dicht te doen. Vraag na afloop waar je keuken is, waar je tv staat enzovoorts. Kinderen die hebben opgelet kunnen de plek aanwijzen waar jij het hebt gespeeld. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Optioneel: je kunt een kind dit laten herhalen. Laat hem twee vriendjes uitkiezen die met hem meespelen alsof ze te gast zijn.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: de deur van een enge kelder, de deur van het karretje van een achtbaan, de deur van een onderzeeboot, de deur van een hondenhok, de deur van een koelcel, de deur van een raket.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Hoe ziet jouw kamer er uit ? A laat b zijn kamer zien. Waar staat je speelgoed, bed, geluidsinstallatie enzovoorts. Leid je gast rond, speel met dingen, doe dingen voor enzovoorts. Na afloop mag je b een paar vragen stellen om te kijken of hij goed heeft opgelet (bijvoorbeeld: ‘waar staat mijn aquarium?’).

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. De kinderen gaan zo lang door totdat je aangeeft dat ze mogen wisselen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken . In iedere presentatie staat een bepaalde deur centraal.

Opdrachten: draaideur van een zwembad, de schuifdeur van een supermarkt, zware deur van een spookkasteel, schuifdeur van een lift, garagedeur.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Deelde opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt dit klassikaal bespreken).

Onzichtbare deuren.
Er zijn veel soorten deuren, jullie maken een pantomimepresentatie waarin een deur voorkomt. Zorg dat de deur op zijn plek blijft, dat je er later bijvoorbeeld niet per ongeluk doorheen loopt.

Pantomime: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen. Je mag niet praten en geen echte voorwerpen gebruiken.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

Jullie maken een pantomimepresentatie met de volgende deur: de deur van een onderzeeboot.

Extra opdracht (als je er aan toe komt): Laat een probleem ontstaan en los dat probleem op.
Zeg het voorafgaand aan de presentatie als je de extra opdracht hebt gedaan.

het Nieuws

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie n.a.v. een krantenkop en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: indien je geen bord voorhanden hebt gebruik je de opdrachtkaarten. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Doe ter illustratie van de werkvorm bijvoorbeeld alsof je een denkbeeldige deur opent om naar buiten te gaan. Het regent echter en daarom ga je weer naar binnen om een paraplu te pakken. Weer buiten klap je de paraplu open maar hij wordt door een windvlaag gegrepen, je rent erachteraan. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Pantomime is zonder geluid en zonder spullen, zorg dus dat je heel stil blijft. Als je in je spel wil schreeuwen bijvoorbeeld, speel je dat zonder geluid te maken.

Spelopdrachten: je loopt door het park, het is dertig graden buiten. Een paar maanden later is er noodweer in datzelfde park. Weer een paar maanden later schijnt de zon, maar het is koud en er ligt sneeuw. Je loopt over straat en je ziet iets spannends, je duikt weg om te gluren. Je springt tevoorschijn om iemand te laten schrikken. Je poseert voor de krant.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: Om de beurt is de ene speler in een noodsituatie, de ander is de redder. Je kunt overal in een noodsituatie komen, op het schoolplein, in een zwembad. Verzin als ‘slachtoffer’ je eigen noodsituatie, je mag die niet voorafgaand aan je ‘redder’ verklappen.  

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel bijvoorbeeld dat je over straat loopt en je voet blijft steken. Het kind zou je kunnen redden door je los te maken.

De kinderen wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze weer mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Op het bord staan de krantenkoppen geschreven.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om van één van de krantenkoppen die op de opdrachtkaar staan een pantomimepresentatie te maken.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten als je die gebruikt  en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt dit klassikaal bespreken).

Krantenkop.
Kies een krantenkop en maak er een pantomimepresentatie van. Speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, zorg dat er geen geweld in voorkomt.

‘Basisschoolkinderen last van extreem weer’
‘Schoolreisje om nooit meer te vergeten’
‘Kinderen zien bovennatuurlijk verschijnsel’
‘Groep kinderen held van de dag’
‘Grote ontdekking op basisschool groot nieuws’
‘Kattenkwaad loopt uit de hand’
‘Kind wereldberoemd door bijzondere gave’

Praten voor een ander

Werkvorm(en): Nasynchronisatie.
Activiteit: De kinderen verzinnen een nagesynchroniseerde scène over een beroepsgroep en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Bij nasynchronisatie verwoordt de ene speler (de stemacteur) de tekst en gedachten van de andere speler (de spelacteur). Het staat ook bekend als ‘dubbing’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan nasynchroniseren. Als je een DVD afspeelt zie je in het menu vaak verschillende talen staan, in al die landen zijn acteurs bezig geweest om stem te geven aan de rollen die meespelen. Ter illustratie doe je een stukje voor: kies een kind die je een korte spelopdracht geeft, jij gaat uit het beeld van het publiek staan en doet de stem van dat kind.
Instructie voor de voorbeeldscene: Je bent een boer die de kippen voert en dan naar buiten gaat. Je aait wat koeien en dan valt je pet in de sloot. Je wil de pet pakken maar valt zelf ook in de sloot en je zit vast in de blubber. Hoe kom je eruit?

Warming up 1 tweetallen: losse oefeningen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, bij iedere opdracht wisselen ze.

Spelopdrachten: gapen, eten, tanden poetsen, niezen, neus snuiten, fluiten, een boer laten, huilen, lachen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up 2 tweetallen: situaties.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, bij iedere opdracht wisselen ze.

Spelopdrachten: een timmerman slaat zichzelf op z’n duim en plakt een pleister, een ober laat een dienblad vallen en maakt het schoon, een zanger(es) krijgt een niesbui maar probeert door te zingen, een kok heeft de vlam in de pan en moet blussen.

Benadruk dat de spelacteur niet direct naar het probleem moet over gaan maar eerst rustig het beroep moet spelen.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een verhaal te verzinnen en na te synchroniseren over een bepaald beroep.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, zie de bijlage voor een voorbeeldopdracht.

Opdrachten: Vissers op een boot, leerkracht (juf of meester), mijnwerkers in een grot, badmeester of badjuffrouw, topsporters.

Maak vier grote werkgroepen waarvan de ene helft van de werkgroep de stemmen doet en de andere helft het mimespel. Er zijn vijf opdrachtkaarten, zodat je er één als reserve kan houden wanneer een werkgroep moeite heeft met de invulling van de opdracht. Tijdens de uitvoering zitten de stemacteurs bij elkaar en aan één van de zijkanten van het publiek.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Praten voor een ander.
Jullie maken een nagesynchroniseerde scène over een bepaald beroep.

1: Bepaal wie van jullie het spel gaan doen en wie de stemmen.
2: De stemacteurs gaan samen zitten, de spelacteurs gaan voor jullie spelen.
3: Kies een spelacteur uit waar je de stem van gaat doen.

  • Spelacteurs: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen.
  • Stemacteurs: praat niet teveel door elkaar.
  • Voorkom het uitbeelden van geweld.

Het beroep waar jullie verhaal over gaat: bouwvakkers die een huis bouwen.

Extra opdracht (als je er aan toe komt):  Laat iets gebeuren, er ontstaat bijvoorbeeld een probleem dat moet worden opgelost.
Zeg het voorafgaand aan de presentatie als je de extra opdracht hebt gedaan. 

Dierplezier

Werkvorm(en): Nasynchronisatie.
Activiteit: De kinderen verzinnen een nagesynchroniseerde scène over de gedachten van een dier, en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Bij nasynchronisatie verwoordt de ene speler (de stemacteur) de tekst en gedachten van de andere speler (de spelacteur). Het staat ook bekend als ‘dubbing’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan nasynchroniseren. Als je een DVD afspeelt zie je in het menu vaak verschillende talen staan, in al die landen zijn acteurs bezig geweest om stem te geven aan de rollen die meespelen. Ter illustratie doe je een stukje voor: kies een kind die je een korte spelopdracht geeft, jij gaat uit het beeld van het publiek staan en doet de stem van dat kind.
Instructie voor de voorbeeldscene: Je gaat een konijnenhok verschonen. Je begint heel blij, maar al snel stinkt het allemaal en vind je het vies. Dan ontsnapt het konijn ook nog, en vlak voor je het in het hok terugzet word je gebeten. Je verbindt jezelf met een pleister, dat is het einde van het verhaal.

Warming up 1 tweetallen: losse oefeningen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, bij iedere opdracht wisselen ze.

Instructie voor de spelacteurs: je lacht, je huilt, je niest, je hebt jeuk op je rug, je bent een hond die blaft en gromt, je bent een kat die zich wast en miauwt.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen. Na iedere opdracht wisselen ze van stem en spelfunctie.

Warming up 2 viertallen: situaties.
De tweetallen zoeken elkaar op en formeren viertallen. Ze bepalen per tweetal wie de stemkant doet en wie de spelkant, bij iedere opdracht wisselen ze.
Instructie voor de twee spelacteurs:
Iemand gaat zijn hond uitlaten, de hond heeft geen zin.
Een poes heeft honger, haar baasje heeft het niet door.
Een poes heeft een muis gevangen, haar baas is er bang voor. De poes snapt het niet en wil de muis als cadeautje geven.
Een hond heeft vlooien en moet met druppels in de vacht worden behandelt. De hond vindt het erg stinken en wil het liever niet.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen. Na iedere opdracht wisselen de tweetallen van stem en spelfunctie.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: In verschillende situaties komen mens en dier bij elkaar. Jullie krijgen zo’n situatie en maken een nagesynchroniseerde scène waarin je ook de gedachten van het dier verwoordt.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie de bijlage voor een voorbeeldopdracht.

Opdrachten:  circus, boerderij, dierenasiel en de dierentuin.

Maak vier grote werkgroepen waarvan de ene helft van de werkgroep de stemmen doet en de andere helft het mimespel.
Tijdens de uitvoering zitten de stemacteurs bij elkaar en aan één van de zijkanten van het publiek.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Dierendag.

1: Bepaal wie van jullie het spel gaan doen en wie de stemmen.
2: De stemacteurs gaan samen zitten, de spelacteurs gaan voor jullie spelen.
3: Kies een spelacteur uit waar je de stem van gaat doen.

In verschillende situaties komen mens en dier bij elkaar. Jullie krijgen zo’n situatie en maken een nagesynchroniseerde scène waarin je ook de gedachten van het dier verwoordt.

Jullie dierensituatie: op safari in Afrika.

Spelacteurs: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen.
Stemacteurs: praat niet teveel door elkaar.
Voorkom het uitbeelden van geweld en iedere rol moet levend de eindstreep halen.

Extra opdracht (als je er aan toe komt):  Er ontstaat een gevaarlijke situatie, het dier (of de dieren) redden de mensen.
Zeg het voorafgaand aan de presentatie als je de extra opdracht hebt gedaan.

Nanu nanu

Werkvorm(en): jabbertalk.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal rond buitenaardse wezens en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: zes hoofddeksels met voelsprieten of antennes voor de buitenaardse wezens (optioneel).
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw).
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je in jabbertalk aan de telefoon bent en bijvoorbeeld boos of heel blij wordt. Vraag na afloop waar het gesprek volgens de kinderen over ging.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A is klant of patiënt, B iemand die A moet helpen met iets. Beiden spreken jullie jabbertalk en kunnen elkaar prima verstaan.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel dat je auto niet wil starten, open een denkbeeldige deur naar B en leg in jabbertalk uit dat je auto gemaakt moet worden. Speel de scène uit tot aan het afrekenen aan toe. De kinderen gaan staan en spelen zo lang door totdat je de volgende opdracht geeft.

Opdrachten: Bij de kapper, bij de tandarts, bij de dokter, bij de speelgoedwinkel, in het restaurant, bij de dierenwinkel.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: Jullie krijgen situaties waarbij de één de ander iets moet uitleggen of opdragen. Jullie praten beiden natuurlijk in jabbertaal, als je iets uitgelegd krijgt mag in je jabbertaal ook vragen stellen natuurlijk.

Opdrachten: Trainer en de voetballer, de leerkracht en het kind, de koning(in) en de bediende, een wandelaar en iemand die verdwaald is.

De kinderen gaan staan en spelen zo lang door totdat je de volgende opdracht geeft.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie zijn buitenaardse wezens op een planeet die nog nooit is ontdekt. Totdat er twee astronauten van de aarde bij jullie landen.  Jullie praten in jabbertaal, de astronauten (‘aardlingen’) spreken Nederlands. Het bijzondere is dat je de situatie moet voorbereiden en twee klasgenoten straks onvoorbereid op jullie planeet landen. Jullie werkgroep bestaat dus uit enkel buitenaardse wezens.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Uitvoering: Als werkgroep 1 uitvoert dan kies jij twee kinderen uit werkgroep 5 om als astronauten  te spelen, als werkgroep 2 uitvoert dan kies jij twee kinderen uit werkgroep 1 om als astronauten  te spelen, enzovoorts.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Nanu nanu.
Jullie planeet ontvangt straks twee aardlingen. Jullie begroeten de aardlingen (hoe?), en laten iets bijzonders van jullie planeet zien.

Jullie opdracht is: Op vakantie. Hier gaan we vaak met de auto naar een andere plek en gaan daar zwemen en leuke dingen doen. Hoe gaat dat op jullie planeet? Neem de aardlingen mee op jullie buitenaardse vakantie.

Let op! Jullie moeten je best doen om de aardlingen je opdracht duidelijk te maken. Neem ze dus niet in de maling maar doe er alles aan om ze goed te laten meespelen. Bespreek dus ook wat je juist niet moet doen.

Jabbertalk: praat lekker hard en speel met duidelijke gebaren en gezichtsuitdrukkingen.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

T.v. – geluid

Werkvorm(en): Hoorspel.
Activiteit: De kinderen maken een hoorspel n.a.v. een soort tv-programma en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: kinderen imiteren bestaande geluiden met hun stem, maar mogen ook geluiden maken met dingen die ze in het lokaal vinden. De kinderen mogen praten, maar het is de gewoonte om kernwoorden uit de opdracht te omzeilen zodat er voor het publiek nog wat te raden overblijft. Het is een tip om de resultaten van deze les op te nemen om ze later nog eens te kunnen beluisteren. 
Als je het leuk vindt om vooraf een you tube filmpje over hoorspel te laten zien kijk dan op de hoorspelpagina van deze methode.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in een kring op stoelen. Vertel dat de dramales over hoorspel gaat. Vertel wat hoorspel is, dat het een geluidenverhaal betreft dat vooral vroeger voor de radio werd gemaakt.
Op de website die bij deze methode hoort is een link opgenomen waarmee je een filmpje over hoorspel aan je kinderen kan laten zien. Als je dit wil, doe het dan voorafgaand aan de les. Ook kun je een fragment van een hoorspel laten horen (van een Efteling-cd bijvoorbeeld), en geef vooral met eigen stemimitatie een indruk waar je naartoe wil.

Inventariseer welke geluiden kinderen met hun stem kunnen imiteren en doe dat meteen klassikaal. Als er dierengeluiden worden gemaakt hou dan voor ogen dat dieren geen letters kennen (een hond zegt niet ‘waf’ of ‘blaf’).

Warming up tweetallen: wie maakt dat geluid?
De groep zit in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie:  A doet straks de handen voor je ogen zodat ze helemaal niets meer zien. B staat op en sluipt naar iemand anders, ga achter zijn of haar rug zitten.  Daar imiteer je een geluid dat je van een tv programma kent. Dat kan dus van alles  zijn (van een auto tot een circusdier). A raadt niet alleen wat voor geluid er wordt geïmiteerd maar ook over wat voor tv programma het zou kunnen gaan. Dan wissel je en gaat door tot ik aangeef dat je mag stoppen.

Warming up klassikaal: dolby surround tv geluiden.
De groep zit in een kring,  zo dat er omheen gelopen kan worden.
Instructie: Ik neem straks een kwart van de groep mee naar de gang. Daar krijgen jullie een beroep toegewezen. Als jullie het lokaal weer betreden sluit de rest van de groep de ogen. Jullie gaan rond de groep staan en maken daar geluiden die bij het beroep horen. Als jullie klaar zijn krijgen jullie applaus, daarna mag het publiek de vinger opsteken om te raden waar het hoorspel over ging.

Let op: kun je je groep absoluut niet een moment alleen laten om de spelers te instrueren, gebruik dan de dolby surround opdrachten van deze les, dat zijn vier instructiebladen waar de vier groepen hun presentatie kort mee kunnen voorbereiden. Inventariseer op de gang een paar geschikte geluiden en zorg dat ze rustig beginnen en dan wat meer opbouwen. Komen ze te wild binnen dan leidt dat het publiek af.

Doe zelf met de spelers mee om te wat sturing te geven.

Opdrachten: documentaire over Afrika,  een circusvoorstelling, een film over cowboys en indianen, een piratenfilm.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: jullie krijgen straks in werkgroepjes een hoorspelkaart: een kaart met daarop geluiden die bij een bepaalde rol horen. Zittend op de grond ga je een hoorspel maken met als titel een tv programma.
Doe dat zo, dat het publiek niet in één keer raadt: roep dus bijvoorbeeld niet meteen ‘Welkom bij het acht uur journaal’. Je mag van de hoorspelkaart afwijken en geluiden erbij verzinnen.

Opdrachten:
Een ziekenhuisserie, een politieserie, een sportprogramma, een muziekprogramma, een reclameblok van maximaal 3 reclames.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten als je de downloads gebruikt en maak werkgroepen. Zie de bijlage voor een voorbeeldkaart. Loop daarna langs en geef ze de opdrachtkaarten.

Attentie: De hoorspelen worden zittend achter een afscherming gepresenteerd zodat de spelers niet zichtbaar zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een gymkast waar de kinderen achter zitten.

Een dag uit het leven van

Werkvorm(en): Hoorspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een hoorspel n.a.v. een zelf gekozen rol en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: voor iedere werkgroep een pen.
Opmerking: reken in je planning erop dat deze les ongeveer 60 minuten duurt omdat er een werkblad moet worden ingevuld. Kinderen imiteren bestaande geluiden met hun stem, maar mogen ook geluiden maken met dingen die ze in het lokaal vinden. De kinderen mogen praten maar het is de gewoonte om kernwoorden uit de opdracht te omzeilen zodat er voor het publiek nog wat te raden overblijft. Het is een tip om resultaten van deze les op te nemen en later nog eens te beluisteren. 
Als je het leuk vindt om vooraf een you tube filmpje over hoorspel te laten zien kijk dan op de hoorspelpagina van deze methode.
Print de lesopzet inclusief werkbladen.

Inleiding.
De groep zit in een kring op stoelen. Vertel dat de dramales over hoorspel gaat. Vertel wat hoorspel is, dat het een geluidenverhaal betreft dat vooral vroeger voor de radio werd gemaakt.
Op de website die bij deze methode hoort is een link opgenomen waarmee je een filmpje over hoorspel aan je kinderen kan laten zien. Als je dit wil, doe het dan voorafgaand aan de les. Ook kun je een fragment van een hoorspel laten horen (van een Efteling-cd bijvoorbeeld), en geef vooral met eigen stemimitatie een indruk waar je naartoe wil.

Inventariseer welke geluiden kinderen met hun stem kunnen imiteren en doe dat meteen klassikaal. Als er dierengeluiden worden gemaakt hou dan voor ogen dat dieren geen letters kennen (een hond zegt niet ‘waf’ of ‘blaf’).

Warming up tweetallen: wie zit er achter mij?
De groep zit in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie:  A doet straks de handen voor je ogen zodat ze helemaal niets meer zien. B staat op en sluipt naar iemand anders, ga achter zijn of haar rug zitten.  Daar stel je je met een verdraaide stem voor als een andere klasgenoot. A speelt het gesprek helemaal mee en zegt na afloop wie B echt is. Daarna pas mag je je omdraaien. Wacht tot ik zeg dat je mag wisselen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A sluit straks de ogen, B maakt drie  geluiden die bij een bepaald beroep horen. B luistert goed en pas als A klaar is met de geluiden zegt B om welk beroep het gaat.

Doe dit een keer voor met de groep als partij ‘a’ uit de instructie voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Maak bijvoorbeeld de geluiden van een brandweerman: sirene, walkie talkie geluid, brandweerspuit. Of de tandarts: zeg ‘mevrouw Jansen’, een tandartsboor, mond spoelen (en gorgelen).
De kinderen verzinnen verder zelf hun geluiden en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze weer mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Zittend op de grond ga je in een groepje een hoorspel maken met als titel ‘Een dag uit het leven van…’. Je kiest met je groepje een rol of beroep uit, en laat ons een dag uit het leven van die persoon horen.

Bijvoorbeeld een dag uit het leven van mij: geluiden dat ik opsta, naar school toe reis, jullie lessen geef, de bel voor de pauze enzovoorts. Dit voorbeeld mag je nu niet meer gebruiken natuurlijk.
Doe dat zo, dat het publiek niet in één keer raadt: roep dus bijvoorbeeld niet meteen ‘Nou, hè hè, ik ga eens even naar school om groep 6 les te geven’.

Bespreek kort de aandachtspunten op de werkbladen en maak werkgroepen. Deel de werkbladen en per groep één pen uit.

De hoorspelen worden zittend achter een afscherming gepresenteerd zodat de spelers niet zichtbaar zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een gymkast waar de kinderen achter kunnen zitten. Het publiek kan ook met de rug naar de spelers toe gaan zitten.

Geen plek te gek

Werkvorm(en): combinatiespel.
Activiteit: De kinderen verzinnen met op zich staande spelelementen een verhaal en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: bak op hoed om kaartjes uit te trekken.  
Opmerking: Bij combinatiespel combineer je zaken die in principe geen onderlinge samenhang hebben. Het levert fantasierijk spel op.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les aan combinatiespel gaan doen. Speel ter illustratie bijvoorbeeld dat je aan het schrijven bent terwijl je je haren kamt.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:  Je staat op een berg en het is tien graden onder nul. Je gaat een restaurant binnen en daar is het heel arm. De waterleiding springt en de boel loopt onder water. Het water bevriest dus je schaatst naar je hotel. Daar aangekomen is het donker. Je doet een deur open en staat in een hele kleine kamer. Je doet je ogen open en ligt in je warme bed.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up drietallen.
De groep zitten in drietallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a, b en c is.
Instructie: Jullie bepalen vooraf voor jezelf een plek, je houdt die plek voor jezelf  de plaatsen hebben niks met elkaar te maken. A speelt zijn plek, als die duidelijk is stapt B erbij en vraagt A dringend om hulp. Jullie reizen samen naar de plek van B en lossen het probleem op. Als dat probleem is opgelost stapt C erin en vraagt A  en B dringend om hulp. Jullie reizen samen naar de plek van C en lossen het probleem op. Er moet bij gesproken worden, geef de plek echter niet mondeling weg (‘Fijn, hier in de dierentuin’): maak het d.m.v. spel duidelijk.

Doe dit eerst met een drietal voor om de opdracht concreet te maken. De kinderen gaan staan en doen de opdracht. Als ze daarmee klaar zijn gaan ze op de grond zitten zodat jij ziet hoe ver ze zijn. Bepaal of ze nog een rondje mogen doen met C als eerste zodat die speler ook flink heeft gespeeld.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om drie kaartjes uit de hoed te trekken. Die drie kaartjes moeten voorkomen in jullie verhaal. Verzin rollen, bijvoorbeeld gezin op vakantie, of een kinderclub (padvinderij, sportclub) en stuur ze op reis. De plaatsen hebben niets met elkaar te maken dus het wordt vast een bijzonder verhaal.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, let daarbij op de extra opdracht. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1:

Geen plek te gek.
Van de drie plaatsen maken jullie een verhaal.

  • Wie spelen jullie?
  • Waarom gaan jullie de reis maken?
  • Wat gebeurt er tijdens de reis?

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld .

Extra opdracht (als je er aan toe komt):  Ga naar je juf of meester en trek één extra plaats.
Zeg het voorafgaand aan de presentatie als je de extra opdracht hebt gedaan.

Doewoorden in de war

Werkvorm(en): combinatiespel.
Activiteit: De kinderen verzinnen met op zich staande spelelementen een verhaal en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: bak op hoed om kaartjes uit te trekken.
Opmerking: Bij combinatiespel combineer je zaken die in principe geen onderlinge samenhang hebben. Het levert fantasierijk spel op.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les aan combinatiespel gaan doen. Speel ter illustratie bijvoorbeeld dat je aan het koken bent terwijl je danst, of dat je tafeltennist terwijl je telefoneert.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:  Je bent aan het wandelen. Je stapt in een spijker. Je eet eerst een appel voor je verder gaat. Je merkt dat er een beestje onder je kleren over je rug loopt. Je gaat liggen in de zon. Het begint keihard te regenen. Je rent naar huis.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up drietallen.
De groep zitten in drietallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a, b en c is. Neem één drietal en illustreer onderstaande instructie.

Instructie: Jullie bepalen vooraf voor jezelf een handeling, een doewoord dus. A begint straks met zijn doewoord. B komt erbij en doet met A mee. Na een poosje zegt B  ‘kom!’ tegen A en gaan jullie samen de handeling van B doen. Na een poosje stapt C erbij en doet ook de handeling van B.  C  komt erbij en doet met A en B mee. Na een poosje zegt C  ‘kom!’ tegen A en B  en gaan jullie samen de handeling van C doen. Dan gaan jullie terug en zegt B ‘kom!’ enzovoorts.

Laat een drietal dit een keer voor de klas voordoen. Benadruk dat de overgang logisch moet zijn dus wanneer A vissen heeft en B slapen kun je niet aan de waterkant slapen maar moet er een logische overgang gespeeld worden.

De kinderen gaan staan en doen de opdracht. Als ze daarmee klaar zijn gaan ze op de grond zitten zodat jij ziet hoe ver ze zijn.

Tweede ronde: twee drietallen maken een zestal en doen de opdracht (heen en terug).

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om drie kaartjes met doewoorden uit de hoed te trekken. Die drie doewoorden moeten voorkomen in jullie verhaal. Verzin rollen, bijvoorbeeld gezin op vakantie, of een kinderclub (padvinderij, sportclub) en laat ze iets ondernemen. De doewoorden hebben niets met elkaar te maken dus het wordt vast een bijzonder verhaal.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, let daarbij op de extra opdracht. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1:

Doewoorden in de war.
Met de drie doewoorden maken jullie een verhaal.

  • Wie spelen jullie?
  • Wat gaan jullie ondernemen? Sport, hobby, vakantie…
  • Wat gebeurt er in jullie verhaal?

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld .

Extra opdracht (als je er aan toe komt):  Ga naar je juf of meester en trek één extra doewoord.
Zeg het voorafgaand aan de presentatie als je de extra opdracht hebt gedaan.

Het vliegtuig

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal over een bijzondere vliegtuigvlucht  en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: zes stoelen of krukjes. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: Je bereid jezelf voor op een ruimtevlucht (helm op, riem vast) en je vliegt naar de ruimte. Je snijdt de touwen van een luchtballon los en je zweeft hoog in de lucht. Je staat op de Noordpool op een hondenslee en je schiet het landschap door. Je roeit een wilde beek af.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A komt straks naar een speciale garage waar B werkt. B weet niet wat het vervoermiddel van A is en moet er met 3 vragen achter komen. A moet het niet te moeilijk maken natuurlijk.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan, jij speelt de A-kant. Open een denkbeeldige deur naar het kind en probeer er samen met de groep uit te komen. Neem bijvoorbeeld ‘onderzeeboot’ in gedachten en help B met je reacties die kant op. Als het kind erachter is moet hij de onderzeeër repareren, je rekent af en neemt afscheid.

De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling. De spelvloer is met een denkbeeldige lijn in twee delen verdeeld. Op de linker helft staan twee stoelen of krukken naast elkaar.

Inleiding: Splitscreen betekent dat je op tv tegelijkertijd twee filmpjes ziet.
Doe voor: zet een kind op de rechter (lege) helft van de spelvloer. Ga zelf als piloot op de stoelen zitten en zwaai alsof je iemand op de grond ziet staan. Het kind kijkt alsof het hoog in de lucht een vliegtuig ziet en zwaait terug.
Laat daarna de afbeelding zien ter verheldering.

Instructie: Jullie krijgen in werkgroepen de opdracht om een verhaal te verzinnen over een vliegtuigvlucht. Dat doen jullie in splitscreen. Dit betekent dat wanneer iets in het vliegtuig gebeurt, het op de grond rustiger moet zijn (en omgekeerd).

Opdrachten: gipsvlucht, voedseldropping, blusvliegtuig, koninklijk toestel, transportvlucht, politietoestel.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Vliegtuig!

Splitscreen: verdeel jezelf over de mensen op de grond en de mensen in het vliegtuig.

Als er op de grond geacteerd wordt is het in het vliegtuig rustig, wordt er in het vliegtuig geacteerd is het op de grond rustig.

Jullie vliegtuigvlucht: reclamevliegtuig (een vliegtuig met een boodschap op een z.g. ‘sleep’. Je kunt zo’n vliegtuig ook huren om iemand een persoonlijke boodschap te geven, bijvoorbeeld ‘wil je met me trouwen?’).

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

Extra opdracht (als je er aan toe komt):  Laat een probleem ontstaan dat je ook op kan lossen (niet neerstorten dus).