En ze leefden…

Werkvorm(en): Hoorspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een hoorspel n.a.v. een sprookje en presenteren dat aan elkaar.   
Opmerking: kinderen imiteren bestaande geluiden met hun stem, maar mogen ook geluiden maken met dingen die ze in het lokaal vinden. De kinderen mogen praten maar het is de gewoonte om kernwoorden uit de opdracht te omzeilen zodat er voor het publiek nog wat te raden overblijft. Tijdens de uitvoering van de hoorspelen zit het publiek met de rug naar de spelers toe. Je kunt de spelers ook achter een scherm o.i.d. plaatsen. 
Als je het leuk vindt om vooraf een you tube filmpje over hoorspel te laten zien kijk dan op de hoorspelpagina van deze methode.
Tip: neem de resultaten van deze les op om later nog eens te beluisteren. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in een kring. Vertel dat de dramales over hoorspel gaat. Vertel wat hoorspel is, dat het een geluidenverhaal betreft dat vooral vroeger vaak voorde radio werd gemaakt.
Op de linkenpagina die bij deze methode hoort is een link opgenomen waarmee je een filmpje over hoorspel aan je kinderen kan laten zien. Als je dit wil, doe het dan voorafgaand aan de les. Ook kun je een fragment van een hoorspel laten horen natuurlijk en geef vooral met eigen stemimitatie een indruk waar je naartoe wil (imiteer bijvoorbeeld het open doen van een deur).

Inventariseer welke geluiden kinderen met hun stem kunnen imiteren. Als er dierengeluiden worden gemaakt, hou dan voor ogen dat dieren geen letters kennen (een hond zegt niet ‘waf’ of ‘blaf’).

Warming up klassikaal: de orentest.
De groep zit verspreid in het lokaal op de grond.

Instructie: Je doet straks de handen voor je ogen zodat je helemaal niets meer ziet. Ik tik één van jullie op de schouder. Als je op je schouder wordt getikt mag je opstaan en op verschillende plaatsen in het lokaal geluiden maken. Als je met je ogen dicht zit wijs je naar de richting waar volgens jou het geluid vandaag komt.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A sluit straks de ogen, B maakt een geluid dat bij een sprookje hoort. Bijvoorbeeld het knorrende geluid van een biggetje (‘de Wolf en de drie Biggetjes’) of het lachen van een toverheks (‘Hans en Grietje’). B luistert goed en pas als A klaar is met het geluid zegt B welk geluid hij denkt te horen en uit welk sprookje het komt.

Doe dit een keer voor met de groep als partij ‘a’ uit de instructie voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Maak bijvoorbeeld een geluid alsof je een hap uit een appel neemt en er in stikt (‘Sneeuwwitje’) en laat de kinderen daarna hun vinger opsteken voor het antwoord.
De kinderen verzinnen verder zelf hun sprookjesgeluiden en wisselen zo lang totdat je aangeeft dat ze weer mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie:  Jullie krijgen straks in werkgroepjes een hoorspelblad: een papier met daarop geluiden die bij een bepaald sprookje horen. Zittend op de grond ga je daar een hoorspel van maken. Doe dat zo, dat het publiek het niet in één keer raadt: zeg  dus bijvoorbeeld niet meteen ‘Roodkapje, je grootmoeder is ziek’. Je mag van het opdrachtblad afwijken.

Opdrachten: Hans en Grietje, Roodkapje, de Wolf en de Zeven geitjes, Assepoester en Sneeuwwitje.

Bespreek kort de punten die jij belangrijk vindt en maak werkgroepen. Loop daarna langs en deel opdrachtkaarten uit.

Een dag uit het leven van…

Werkvorm(en): Hoorspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een hoorspel n.a.v. een gegeven rol en presenteren dat aan elkaar.   
Opmerking: kinderen imiteren bestaande geluiden met hun stem, maar mogen ook geluiden maken met dingen die ze in het lokaal vinden. De kinderen mogen praten maar het is de gewoonte om kernwoorden uit de opdracht te omzeilen zodat er voor het publiek nog wat te raden overblijft. Het is een tip om resultaten van deze les op te nemen en later nog eens te beluisteren. 
Als je het leuk vindt om vooraf een you tube filmpje over hoorspel te laten zien kijk dan op de hoorspelpagina van deze methode.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in een kring op stoelen. Vertel dat de dramales over hoorspel gaat. Vertel wat hoorspel is, dat het een geluidenverhaal betreft dat vooral vroeger voor de radio werd gemaakt.
Op de linkenpagina die bij deze methode hoort is een link opgenomen waarmee je een filmpje over hoorspel aan je kinderen kan laten zien. Als je dit wil, doe het dan voorafgaand aan de les. Ook kun je een fragment van een hoorspel laten horen (van een Efteling-cd bijvoorbeeld), en geef vooral met eigen stemimitatie een indruk waar je naartoe wil.

Inventariseer welke geluiden kinderen met hun stem kunnen imiteren en doe dat meteen klassikaal. Als er dierengeluiden worden gemaakt hou dan voor ogen dat dieren geen letters kennen (een hond zegt niet ‘waf’ of ‘blaf’).

Warming up tweetallen: wie maakt dat geluid?
De groep zit in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie:  A doet straks de handen voor je ogen zodat ze helemaal niets meer zien. B staat op en sluipt naar iemand anders, ga achter zijn of haar rug zitten.  Daar imiteer je één geluid dat in je opkomt, dat kan van alles  zijn (van een auto tot een dier). A raadt niet alleen wat voor geluid er wordt geïmiteerd maar ook wie het geluid maakt. Wacht tot ik zeg dat je mag wisselen.

Warming up klassikaal: beroepen.
De groep zit in een kring zo dat er omheen gelopen kan worden.
Instructie: Ik neem straks een kwart van de groep mee naar de gang. Daar krijgen jullie een beroep toegewezen. Als jullie het lokaal weer betreden sluit de rest van de groep de ogen om te gaan luisteren. Jullie gaan rond de luisteraars staan en maken de geluiden die bij het beroep horen. Als jullie klaar zijn krijgen jullie applaus, daarna mag het publiek de vinger opsteken om te raden waar het hoorspel over ging.

Inventariseer op de gang een paar geschikte geluiden en zorg dat ze rustig beginnen en dan wat meer opbouwen. Komen ze te wild binnen dan leidt dat het publiek af.

Let op: kun je je groep absoluut niet een moment alleen laten om de spelers te instrueren, gebruik bijlage 2 van de printversie.

Doe zelf met de spelers mee om ze wat sturing te geven.

Opgaven: ziekenhuispersoneel, een boer,  een dompteur uit een circus, een piloot.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.

Instructie:  Jullie krijgen straks in werkgroepjes een hoorspelkaart: een kaart met daarop geluiden die bij een bepaalde rol horen. Zittend op de grond ga je een hoorspel maken met als titel ‘Een dag uit het leven van…’. Bijvoorbeeld een dag uit het leven van mij: geluiden dat ik opsta, naar school toe reis, jullie lessen geef, de bel voor de pauze enzovoorts. Dit voorbeeld mag je nu niet meer gebruiken natuurlijk.
Doe dat zo, dat het publiek niet in één keer raadt: roep dus bijvoorbeeld niet meteen ‘Nou, hè hè, ik ga eens even naar school om groep 5 les te geven’.
Je mag van de hoorspelkaart afwijken.

Opdrachten:
Een dag uit het leven van: een prinses, een popgroep, een superheld, een politieagent, een brandweerman/vrouw.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie de bijlage voor een voorbeeldkaart. Loop daarna langs en geef ze de opdrachtkaarten.

De hoorspelen worden zittend achter een afscherming gepresenteerd zodat de spelers niet zichtbaar zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een gymkast waar de kinderen achter zitten. Het publiek kan ook met de rug naar de spelers toe gaan zitten.

Bijlage:

Jullie opdracht is ‘een dag uit het leven van’: een leerkracht.

Ga op de grond zitten en studeer je geluidenverhaal in.
Probeer woorden die de opdracht verraden niet te gebruiken.
Praat luid en duidelijk.

Schrijft u mee?

Werkvorm(en): combinatiespel.
Activiteit: De kinderen verzinnen met op zich staande spelelementen een verhaal en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: Voor alle kinderen pen en papier.
Opmerking: Bij combinatiespel combineer je zaken die in principe geen onderlinge samenhang hebben. Het levert fantasierijk spel op.
Tip: leuk voor de collega’s, deze les kun je t/m groep 8 geven. 
Print de lesopzet uit.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les aan combinatiespel gaan doen. Speel ter illustratie bijvoorbeeld dat je een pannenkoek bakt en tegelijkertijd een boek leest.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Ik bakte net een pannenkoek en las daar een boek bij. Dingen die niet bij elkaar passen zijn leuk om te spelen. Ik vraag straks aan één van jullie een plek om te spelen, bijvoorbeeld ‘het zwembad’, daarna vraag ik aan een tweede een handeling (werkwoord), bijvoorbeeld ‘dansen’. Het is aan ons allemaal om die twee dingen met elkaar te combineren.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen. Doe dit ongeveer vier a vijf keer.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: Ik geef jullie straks rollen die niet bij elkaar passen maar wel  iets moeten doen. Ondanks dat jullie niet bij elkaar passen moeten jullie aardig tegen elkaar blijven. 

A is een soldaat, B is een kleuter, jullie gaan samen een hut bouwen.
B is een bejaarde, A is een voetbalfan, jullie gaan samen wandelen.
A is een blinde, B is een dove, jullie gaan samen een tent opzetten.
B is een topsporter A is een bejaarde, jullie gaan voetballen.

De kinderen spelen zo lang door tot je de volgende spelopdracht geeft.

Kern.
De kinderen zitten in de kring, met een pen en een A4’tje. Meld voorafgaand hieraan dat de kinderen alleen dingen mogen opschrijven die uitnodigen tot vriendelijk toneelspel. Rollen zoals ‘huurmoordenaar’ of dingen als ‘revolver’ zijn niet geoorloofd.

Iedereen houdt het A4’tje recht voor zich, ze mogen niet spieken. Ze schrijven steeds aan de bovenkant van het blad en vouwen het geschrevene dan om, zodat het niet meer te zien is. Daarna geven ze het papier door aan hun linker buurman of buurvrouw.

Als eerste noteren ze een rol met daarbij een bijvoeglijk naamwoord (‘een vrolijke heks’ bijvoorbeeld), vouwen het blad om en geven het weer door. Iedereen heeft dan een het blad van de buurman, waar ze niet op mogen spieken.
Daarna noteren ze onder het gevouwen deel van het vel papier van hun rechter buurman een locatie, vouwen dit weer om en geven het door.

Vervolgens wordt er een object opgeschreven en als laatste komt er een zin te staan.

Instructie: Als je straks in je werkgroepje bent vouwen jullie tegelijkertijd je papier open en lezen het aan elkaar voor. Je kiest één A4’tje als uitgangspunt om een presentatie van te maken. Alle dingen die er op staan moeten er in voor komen, de rest mag je erbij verzinnen. Jullie hoeven bijvoorbeeld niet allemaal vrolijke heksen te spelen als dat als rol bovenaan staat, maar die vrolijke heks moet er wel in voor komen. Je moet er bij praten. 

Variatie: Je kunt het makkelijker maken door bijvoorbeeld de zin op het invulblad te schrappen.

Maak werkgroepen en laat ze een kleine tien minuten repeteren.
Let op dat ze snel actief repeteren, bij opdrachten met een keuze-element kunnen kinderen nog wel eens te lang discussiëren waardoor de repetitietijd in gevaar komt.
Daarna presenteren ze het aan elkaar.

Speel een Sinterklaaslied.

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen krijgen een Sinterklaaslied toegewezen en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden:  Bij voorkeur een mijter en wat Pietenpetten, eventueel aangevuld met witte paardenoren.  
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren, vermeld dat je bij deze werkvorm vanuit houding moet werken en duidelijk moet spreken.

Warming up klassikaal.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Mime zelf het woord baard (strijk door je denkbeeldige baard, knip hem bij). Vraag daarna om welk woord het gaat.
Instructie: Wie er een rijmwoord op kan mimen (en de beurt krijgt) gaat staan en mimet zijn rijmwoord. Wie daar weer een rijmwoord op kan mimen steekt weer z’n vinger op, enzovoorts. 

De kinderen spelen het nieuwe rijmwoord klassikaal na, geef ze steeds even de tijd om die uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Piet A staat zo op en klopt bij Piet B op de deur. B doet open en vraagt wat er aan de hand is. A, je hebt iets doms gedaan en vraagt B om hulp. Sinterklaas mag niet weten wat je hebt gedaan. 

Doe dit een keer voor met een kind. Bel bij een kind aan en vertel dat je zout in plaats van suiker in het pepernotendeeg hebt gedaan. Los het samen op en sluit af met applaus voor je medespeler. Dan gaan alle A-Pieten staan en bellen aan bij de B-Pieten.

Ze wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: In het Sinterklaasjournaal gaat er altijd van alles mis, maar gelukkig komt het altijd weer goed. Jullie gaan een pantomimestuk verzinnen. Jullie krijgen daarvoor een Sinterklaaslied. Kijk waar het lied over gaat en laat het helemaal verkeerd gaan. Wat kan er bijvoorbeeld fout gaan met het lied ‘Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht’?

Bespreek wat er fout kan gaan bij de binnenkomst van de Sint (de deur klemt bijvoorbeeld).

Bespreek kort de aandachtspunten, zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Pas bij het presenteren van het werk deel je de Pietenpetten, mijter en eventuele paardenoren uit.

Onderwerpen: Zie ginds komt de stoomboot, Sinterklaas Kapoentje, Zachtjes gaan de paardenvoetjes, Hoor wie klopt daar kinderen? Dag Sinterklaasje.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Sinterklaasprobleem.

Op het Sinterklaasjournaal zijn vaak grote problemen, gelukkig komt het bijna altijd toch weer goed.
Je hebt een Sinterklaaslied met je groepje:

• Waar gaat het over? (Bijvoorbeeld ‘Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht’).
• Welk probleem kunnen we hier bij verzinnen? (Bijvoorbeeld: de deur klemt waardoor de Sint niet binnen kan komen).

Maak grote bewegingen en praat duidelijk. Zorg dat er geen geweld in voor komt.

Jullie Sinterklaaslied: Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: ‘Over welk probleem ging deze presentatie?’
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten.
Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Reclame.

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen maken reclames en presenteren die aan elkaar.
Opmerking: schrijf de aandachtspunten van de kernopdracht vooraf op het bord. De kinderen verzinnen zelf reclames, mogen niet een bestaande reclame naspelen. 
Tip: Neem de resultaten op video op zodat je het nog eens terug kunt kijken. Het is tevens geschikt om op bijvoorbeeld een weeksluiting te presenteren. Mix het met de collega van groep 7, die heeft een les over tv programma’s. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat de les over reclames zal gaan en bespreek kort reclames die ze kennen.

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A belt straks bij b aan en prijst een product aan, iets dat hij aan B wil verkopen. Leg uit wat er zo bijzonder aan is en laat zien hoe het werkt. Je eindigt er mee dat B het van A koopt.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Bel bij een kind aan en demonstreer een ‘wonderspons’ die zelfs de meest hardnekkige vlekken verwijderd (en significant betere resultaten behaalt dan vergelijkbare producten).

De kinderen verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze weer mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, je bespreekt de aandachtspunten klassikaal vanaf de opdrachtkaart.
Instructie:  Jullie gaan zo zelf een reclame verzinnen en instuderen. Dat doen we met het volgende stappenplan.

Stap 1: Er is een probleem (bijvoorbeeld: de was wordt niet schoon).
Stap 2: Hulp komt (het product wordt door enthousiaste mensen gebracht).
Stap 3: Het probleem is opgelost (de was wordt nu wel schoon).
Stap 4: Er wordt afgesloten met een rijmpje, een z.g. ‘slogan’( bijvoorbeeld ‘nooit meer pech met Vlekweg’).

Je verdeelt straks je groep in acteurs die hulp nodig hebben (‘probleemacteurs’) en acteurs die het product komen brengen (‘productacteurs’).

Belangrijk: wil je de producten van de werkgroepen zelf bepalen dan schrijf je die op de uitgeprinte opdrachtkaarten (bijvoorbeeld: broodbeleg, hondenbrokken, schoonmaakmiddel, haargel, energiedrank).

Maak niet meer dan vijf werkgroepen, loop langs en deel de opdrachtkaarten uit.

Het kind van…

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal over het kind van een bijzonder figuur en presenteren dat aan elkaar.
Voorbereiding: knip de kleine rolkaartjes uit en stop ze in een hoed o.i.d. Let op: bij een oneven getal kinderen schrijf je één briefje met de hand en meld je dat er van één rol drie spelers zijn. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks een klein papiertje met een rol erop. Dat papiertje is geheim, laat het dus aan niemand zien.

Deel de rolpapiertjes uit.

Instructie: Ga, staan. Eén klasgenoot heeft dezelfde rol. Loop als je rol door het lokaal. Je mag geluid maken maar je mag je rol niet noemen. Je mag dus wel zeggen ‘Jee, wat stinkt die olifantenpoep!’ maar niet ‘Wat heb ik het toch lastig als dierenverzorger in de dierentuin!’. Probeer de klasgenoot met dezelfde rol te vinden.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, de tweetallen die ze met de eerste oefening hebben geformeerd. Ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: B is de postbode die een pakje komt brengen bij A. A doet open en vraagt de postbode binnen om te helpen met open maken. A verzint voor zichzelf echter een bijzondere rol en vertelt dat vooraf niet aan B.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Het kind is de postbode, jij doet bijvoorbeeld open als de heks uit Hans & Grietje of iemand met een bijzonder beroep (een dirigent bijvoorbeeld). Laat iets bijzonders uit het pakketje van de postbode komen en vraag het kind welke rol je speelde.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Inleiding: Heeft een astronaut ook kinderen? Of een popster? En hoe is dat dan voor die kinderen om een vader of moeder te hebben met zo’n bijzonder beroep?

Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een verhaal te verzinnen of het kind of de kinderen van een buitengewoon persoon.

Opdrachten: een koning, boswachter, circusartiest, kapitein, crimineel.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Het kind van….
Hebben die dan ook kinderen? Jullie studeren een verhaal in over een bijzonder gezin. Denk bij het verzinnen van rollen aan: vriendjes, broertjes en zusjes, vader, moeder, collega’s van je vader of moeder…

1: Thuis: is het een normaal huis? Wie zijn er allemaal in dat huis?
Hoe gaat het spelen en eten bijvoorbeeld?
2: Nadeel: wat is er niet leuk aan dat vader of moeder zo’n beroep heeft?
3: Voordeel: wat is er juist wel leuk aan dat vader of moeder zo’n beroep heeft?

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld .

Jullie verhaal moet gaan over het kind (of de kinderen) van: de directeur van de Efteling.

De diefstal.

Werkvorm(en): Acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen  een avontuur over een diefstal, maken daar een verhaal van en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden:  kinderen kunnen iets uit de klas gebruiken als ‘gestolen voorwerp’ (optioneel). 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat er wordt geacteerd in deze les drama, maar dat er eerst zonder geluid wordt gespeeld.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal. De opdracht is individueel, de kinderen maken dus geen contact met elkaar.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: Sluip langs een huis en kijk stiekem door het raam. Kijk door een verrekijker. Zie iets geheimzinnigs, schrik en duik weg. Forceer met je schroevendraaier een deur en sluip naar binnen. Je hoort iets en je duikt weg. Stop iets in je zak en vlucht.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: om de beurt bellen jullie bij elkaar aan voor een mini avontuur, je moet er bij praten. Ik geef aan wat je moet spelen.

A belt bij B aan. Je bent een sleutel kwijt en hebt hulp nodig voordat je ouders thuiskomen.
B belt bij A aan. Je wil samen kattenkwaad uithalen.
A belt bij B aan. Je hebt iets waardevols gevonden, en nu weet je niet wat je er mee moet doen.
B belt bij A aan. Er is iets ergs gebeurt en A moet nu komen helpen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie:  In veel kinderboeken gaan kinderen zelf, als echte detectives, op onderzoek uit. In deze les gaan we dat ook doen. Je bijvoorbeeld op school en er is iets belangrijks gestolen. Kennen jullie de dieven, hoe gaan jullie als echte detectives erachter komen wie het heeft gedaan?
Dit is de start van een avontuur dat jullie straks in groepjes gaan instuderen. Bespreek wat er is gestolen, de plek van de diefstal staat op jullie opdrachtkaart. Het einde is voor alle groepjes bepaald: de dieven worden ontmaskerd. Er mag geen geweld in voorkomen en ga niet lang achter elkaar aanrennen bij een eventuele ‘arrestatie’.

Opdrachten: op school, het museum, de dierentuin,  kist op zolder, uit de juwelenkist.

Bespreek de opdracht, maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.