Werkvorm: teacher in role. Teacher in role is een werkvorm waarbij je schakelt tussen vetteller en speler. Wanneer je vertelt zet je af en toe een hoofddeksel op en speelt een rol.
Teacher in role is echt dolle pret om te doen, je helpt jezelf door op de volgende zaken te letten.
A: kies voor iedere rol een herkenbare houding (breed voor de ene rol, krom voor de andere. Dit helpt jezelf en het publiek bij het onderscheid maken tussen de rollen.
B: zorg dat beide rollen een ander hoofddeksel dragen, dit stimuleert de inleving.
C: maak je geen zorgen. Je hoeft echt geen goede speler te zijn voor deze werkvorm, doorgaans gaan kleuters er makkelijk in mee.
Benodigdheden: 3 hoofddeksels (Scrooge, winkelier en houthakker).
Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt.
Warming up:
De kinderen staan verspreid door het lokaal, ze spelen klassikaal een aantal aspecten van het verhaal uit.
Instructie: Ik ga jullie een verhaal vertellen en daar komen de volgende dingen in voor: spelen met speelgoed, bosdieren, spelen met sneeuw.
Spelvraag: Wat doe je als je het buiten heel koud hebt? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: ijsberen, stampen, in je handen blazen, bibberen.
De start: De kinderen zitten verspreid door het lokaal op de grond.
Vertel dat er honderd jaar geleden een gemenerik was, Scrooge genaamd. Hij heeft een weeshuis en een oude flessen fabriek, de weeskinderen laat hij werken in die fabriek.
Doe de Scroogehoed op en spreek de kinderen aan. Vertel dat ze de papiertjes van de fles moeten krabben en de doppen eraf moeten draaien (‘krabben en draaien!’). Mopper vooral op de kinderen, dat ze geen eten krijgen als ze niet hard genoeg werken bijvoorbeeld.
Deel 1: Stiekeme kerst.
Vertel dat de kinderen dolgraag kerst zouden willen vieren maar dat niet aan Scrooge durven te vragen.
Spelvraag: Hoe kunnen de weeskinderen stiekem aan kerst doen zonder dat Scrooge het merkt? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: heel zachtjes zingen, een kerstboom van flessen maken, kerstballen van papiertjes maken, als kerstengeltjes door de fabriek vliegen.
Verras de kinderen tussendoor, door onverwacht als Scrooge hun stiekeme kerst te verstoren. Laat ze dan snel zitten en werken (‘krabben en draaien!’).
Deel 2: ijskoud speelgoed.
Vertel dat wanneer ze terug naar het weeshuis lopen ze langs een speelgoedwinkel komen. Vertel ook dat ze in de etalage van alles en nog wat zien. Omdat ze geen geld hebben maken ze speelgoed van sneeuw en spelen er mee.
Spelvraag: Wat voor speelgoed kan je van sneeuw maken? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: een pop, een autootje, een bal, een speelhuisje.
De kinderen gaan op de banken zitten. Doe de Scroogehoed op en geef ze heel vies eten in een denkbeeldig bord. Doe de Scroogehoed af en vertel dat de kinderen de volgende ochtend op weg zijn naar de fabriek en langs de speelgoedwinkel lopen.
Doe de hoed van de winkelier op en wuif ze naar binnen je winkel in. Vertel dat ze wel even warm mogen worden en met het speelgoed mogen spelen.
Laat ze een moment vrij spelen, vertel dan dat ze te laat zijn voor de fabriek.
Deel 3: weg hier!
Laat ze op de grond zitten en vertel dat de weeskinderen snel naar de fabriek zijn gerend.
Doe de Scroogehoed op en wordt boos, ze moeten maar dubbel hard werken vandaag (‘krabben en draaien!’).
Doe de Scroogehoed af en vertel dat de kinderen gaan ontsnappen. Op hun tenen lopen ze de fabriek uit.
Deel 4: bibberzingen.
Vertel dat ze bibberend de stad uit lopen, het bos in. De dieren kijken vol verbazing naar de stoet bibberende kinderen.
Spelvraag: Welke dieren wonen in het bos? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: herten, konijnen, eekhoorntjes, spechten.
De kinderen gaan in een kring op de grond zitten. Vertel dat ze in een open plek zijn gaan zitten. Het enige dat ze kunnen verzinnen om warm te blijven is een kerstliedje zingen, dat doen ze dan ook (bibberend).
De ontknoping: houthakkersgeluk.
Vertel dat er iets beweegt in de struiken.
Doe de houthakkerspet op en spreek de kinderen aan. Vertel dat je de houthakker bent vraag wat ze daar doen. Vertel dat ze wel bij jou mogen wonen. Van je hout kun je stapelbedjes maken.
De kinderen gaan op de bank zitten met hun handen voor zich alsof ze bij het haardvuur zitten.
De afloop:
Vertel dat ze erg gelukkig zijn bij de houthakker en nog lang en gelukkig leven.
Einde
PS: de les ‘de Arme Houthakker’ sluit mooi aan op deze les.
Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.
Dus niet zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De markt’.
Jij: ‘Goed zo, de markt. Ga maar dingen verkopen ’.
Maar zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De markt’.
Jij: ‘Goed zo, de markt. Zet je marktkoopman hoed op, til met zware kratten fruit of vis. Bouw je kraam op… ’. Enzovoorts.
Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.