Eigenlijk noemen we theater door amateurs ‘toneel’ maar omdat drama zijn oorsprong heeft in de ‘kunstvorm theater’ gaan we niet al te streng om met die regel. Theater betekent een herhaalbaar product maken, en kenmerkt zich o.a. door vormgevingsmiddelen. *
Bij het maken van theater is het product dus het doel.
Theater op de basisschool komt voor, vaak in de decembermaand, bij vieringen en week of maandsluitingen en aan het einde van groep 8.
Bij drama doen we weinig aan vormgevingsmiddelen, drama is in eerste instantie een kunstvak, bedoeld om te leren over de kunstvorm theater. Het doel is dus niet een theaterstuk maken (product) maar door oefeningen en opdrachten vaardigheden en inzichten te ontwikkelen m.b.t. de kunstvorm theater (proces).
Bij theater pas je een speltechniek toe, bij drama maak je je een speltechniek eigen.
Bij theater ben je vaak alleen met acteerspel bezig, drama bestaat uit meer dan 15 verschillende speltechnieken.
Bij theater nodig je buitenstaanders uit om te kijken, bij drama komt het publiek uit de eigen groep.
Bij theater gaat men na het applaus naar huis, bij drama wordt er na het applaus nabesproken.
Theater vindt vaak plaats in een aparte zaal, drama wordt in een klaslokaal gegeven.
Overeenkomsten tussen theater en drama.
Er wordt aan doen-alsof-spel gedaan, het publiek kijkt aandachtig, na afloop is er applaus.
* licht, geluid, kostuum, decor, rekwisieten, schmink.