Creëer en Leer DRAMA

Previous Next
  • Dramalessen per groep
    • Dramalessen voor groep 1
    • Dramalessen voor groep 2
    • Dramalessen voor groep 3
    • Dramalessen voor groep 4
    • Dramalessen voor groep 5
    • Dramalessen voor groep 6
    • Dramalessen voor groep 7
    • Dramalessen voor groep 8
  • Abonnementen
    • Abonnementen
  • Trainingen
  • Gratis lessen
  • Een dramamethode kiezen
  • Contact

Opgravingen

  • 12/07/2011
  • Holger
  • · Groep 6

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen  een avontuur over een opgraving, maken daar een verhaal van en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: kinderen kunnen iets uit de klas gebruiken als ‘opgraving’ (optioneel). Je kunt wat scheppen achter de hand houden waar de kinderen gebruik van kunnen maken tijdens de presentaties.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat er wordt geacteerd in deze les drama, maar dat er eerst zonder geluid wordt gespeeld.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal. De opdracht is individueel, de kinderen maken dus geen contact met elkaar.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.
Spelopdrachten: Sluip langs een huis en kijk stiekem door het raam. Kijk door een verrekijker. Zie iets geheims, schrik en duik weg. Zoek met je kompas in het donker. Kijk op een schatkaart en tel je stappen uit. Graaf in de grond en vind iets speciaals.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: om de beurt bellen jullie bij elkaar aan voor een mini avontuur, je moet er bij praten.

A belt bij B aan. Je hebt iets waardevols gevonden en je weet nu niet wat je er mee moet.
B belt bij A aan. Je hebt iets bijzonders uitgevonden dat je graag wil laten zien.
A belt bij B aan. Je hebt een schatkaart en jullie pakken je tas in om op avontuur te gaan.
B belt bij A aan. Er is iets ergs gebeurt en A moet nu komen helpen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Stel je voor je speelt met je vrienden in het bos, een speelplaats of het schoolplein. En terwijl je daar in het zand speelt voel je iets in de grond. Je graaft het uit, en wat blijkt: je hebt iets heel speciaals opgegraven.
Dit is de start van een avontuur dat jullie straks in groepjes gaan verzinnen en instuderen. Je maakt dit verhaal dus af.

Alternatieve inleiding: neem een oude munt of een scherf of iets dergelijks mee en vertel daar een fantasierijk verhaal over. Dat je het zelf in je tuin hebt gevonden en je nou van alles afvraagt bijvoorbeeld.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1:

De opgraving:

Wat is er zo bijzonder aan jullie opgraving? Kun je er bijvoorbeeld iets bijzonders mee?
Van wie is het, of was het?
Heeft diegene het verloren en wil hij het terug?
Heeft hij het express daar begraven? Waarom?
Wat is het spannendste moment in jullie avontuur?
Hoe loopt het af?

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld en iedere rol moet levend de eindstreep halen.

Een kaartje

  • 12/07/2011
  • Holger
  • · Groep 6

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal rond een wenskaart en presenteren dat aan elkaar.
Voorbereiding: knip de kleine rolkaartjes uit en stop ze in een hoed o.i.d. Let op: bij een oneven getal kinderen schrijf je één briefje met de hand en meld je dat van één rol drie spelers zijn.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks een klein papiertje met een rol erop. Dat papiertje is geheim, laat het dus aan niemand zien.
Deel de papiertjes uit.
Instructie: Ga, staan. Eén klasgenoot heeft dezelfde rol. Loop als je rol door het lokaal. Je mag geluid maken maar je mag je rol niet noemen. Je mag dus wel zeggen ‘Jee, wat een hitte bij dit vuur!’ maar niet ‘Wat heb ik het toch lastig als brandweerman!’. Probeer de klasgenoot met dezelfde rol te vinden.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, de tweetallen die ze in de eerste oefening hebben geformeerd. Ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A komt op bezoek bij B, er is steeds iets met B. Je moet er bij praten. Je wisselt steeds van bezoeker en bewonerrol.

Opdrachten: De bewoner is ziek, de bewoner is jarig, de bewoner is héél oud, de bewoner heeft een jong hondje.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Je krijgt in de meeste gevallen een kaartje als er iets bijzonders aan de hand is. In je werkgroep krijg je straks een kaart en een opdracht om een verhaal te verzinnen en in te studeren.

Opdrachten: Uitnodiging, Hoera 80 jaar, Beterschap, Sorry!, Gefeliciteerd, Succes!

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: Bespreek als voorbeeld de opdrachtkaart met het kaartje dat je stuurt als iemand zijn rijbewijs haalt.

Een kaartje!

Wat gaat vooraf aan het versturen of ontvangen?
Waarom is het kaartje verstuurd?
Wat gebeurt er na het versturen of ontvangen?
Waar speelt jullie verhaal zich af?
Laat iets gebeuren: er ontstaat bijvoorbeeld een probleem dat moet worden opgelost.

Acteren: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, praat luid en duidelijk.
Voorkom het uitbeelden van geweld .

Voorwerpenimprovisatie

  • 12/07/2011
  • Holger
  • · Groep 6

Werkvorm(en): improvisatiespel.
Activiteit: De kinderen improviseren met voorwerpen en improviseren in teams voor de klas.
Benodigdheden: een scheidsrechtersfluitje, een stopwatch, per tweetal een pittenzak, vijf basale voorwerpen zoals een hoepel, een lap, een plastic krat, een skippybal, een matrasje van een poppenbed enzovoorts. In principe kan je alles hiervoor gebruiken als het maar niet te klein is of te scherp i.v.m. de veiligheid van de kinderen.
Opmerking: improvisatiespel kent een aantal vuistregels waarvan de belangrijkste in de uitzending van Drama-tv aan de orde komen. Omdat niet iedere leerkracht deze regels kent is er een checklist die u ondersteunt bij het begeleiden van improvisatiespel. 
Print de lesopzet inclusief checklist.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan improviseren. Benadruk dat je bij improvisatiespel zoveel mogelijk moet meespelen met de ander. Behandel een paar regels van improviseren uit de pictogramkaart of de eerder genoemde bijlage. Doe niet teveel regels in één keer, verspreid het een beetje over de gehele les.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze hebben één pittenzak per tweetal en  bepalen wie a is en wie b.
Instructie:  Jullie pittenzak verandert straks in verschillende voorwerpen, als het fluitje gaat roep ik waar het in verandert. Probeer samen zo goed mogelijk op de situatie in de spelen. Jullie zijn twee vrienden op straat.

Jullie pittenzak is:
Ronde 1:  een zakje snoep, een portemonnee met geld er in, een brandblusser, een pleister, een microfoon, een medaille.
Ronde 2: een hengel, een potje zonnebrandcrème, een dier of insect, een telefoon, een reddingsband, een cadeautje.

Geef kinderen steeds even de tijd om te improviseren voordat je op het fluitje blaast.

Warming up in teams.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in teams een improvisatieopdracht. Ieder team heeft een ander voorwerp. De eerste speler maakt er een ander voorwerp van, de rest speelt direct mee en maakt er een situatie van. Als het fluitje gaat neemt een andere speler het voorwerp over en maakt er een ander voorwerp van, de rest creëert direct een andere spelsituatie.

Doe dit eventueel even voor met een paar kinderen, gebruik bijv. een dienblad als stuur van een auto, je voorbeeldkinderen spelen dat ze in de auto zijn. Geef dan het dienblad aan een kind en speel samen met de voorbeeldkinderen in een nieuwe situatie mee.
Maak dan niet meer dan vijf teams, groepeer ze in het publiek en zet het eerste team op de spelvloer.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Je blijft in het team waar je bij de vorige oefening ook in zat. Als je met je team op de spelvloer staat krijg je van mij een rol om te spelen. Die improviseer je maar af en toe gooi ik één van de voorwerpen op het spelvlak. Dat voorwerp verwerk je in jullie spel als een ander voorwerp.
Situaties per groep: jullie zijn bergbeklimmers, jullie zijn inbrekers, jullie zijn reddingwerkers, ontdekkingsreizigers in de jungle, drenkelingen op een onbewoond eiland.

Bijlage: checklist improvisatiespel voor de leerkracht.

Gebruik deze bijlage wanneer je ondersteuning nodig hebt bij het begeleiden van improvisatiespel. Het zijn de basisregels, voor verdere verdieping kun je de vakliteratuur raadplegen.

Sidecoaching: de leerkracht geeft zacht aanwijzingen vanaf de kant. Doe dit alleen in noodgevallen.

Begeleidingspunten.

Handelingsgericht: passief spel wordt eentonig om naar te kijken, vaak brengt dat onrust in het publiek teweeg.
! Side-coach open (‘denk aan je spelhandeling’ of ‘ga wat doen’) of gesloten (bijvoorbeeld ‘het gaat regenen’ of ‘de hond ontsnapt’).

Blokkeren: een kind gaat niet in op de spelaanbieding/spelrealiteit van een medespeler.
! Analyseer achteraf, of grijp in wanneer het spel echt stagneert. In de kern van de les los je het vaak op met sidecoachen als de spelers er niet uit komen.

Negativiteit: is er sprake van negativiteit dan is het spelverloop bijna nooit bevredigend.
! Zet het spel terug en laat suggesties uit het publiek komen. In de kern van de les los je het op met sidecoachen.

Te lange improvisatie: soms kabbelt het of gaan de spelers wel erg lang door.
! Side-coach: ‘Speel naar een eind’ bijvoorbeeld.

Sidecoach actietips:

Alleen wanneer het nodig is geef je aanwijzingen vanaf de kant, vaak om meer actie in het spel te krijgen.

Tips hiervoor:
Er gebeurt iets onverwachts, je laat het uit je handen vallen, de elektriciteit valt uit, de waterleiding springt, het huisdier ontsnapt, er breekt noodweer uit, de motor valt uit, er komt water onder de deur door, er breekt brand uit, het dak lekt, je verslikt je, er zit een mier onder je trui, er ontstaat een aardbeving.

Je krijgt een:  hoestbui, lachbui, huilbui, niesbui, allergische reactie, een angstaanval, smetvrees.

Je kan ineens: in de toekomst zien, onzichtbaar worden, gedachten lezen, je huisdier verstaan.

Feestdagen.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 5

Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verzinnen een tableau van een feest of viering  en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’.
Voorbereiding: omdat dit onderwerp streek en/of schoolgebonden kan zijn dien je de onderwerpen zelf op de opdrachtkaarten te schrijven (zie bijlage 1). Er staan suggesties voor feesten en vieringen vermeld. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten

Deze les kan ook worden gegeven in het kader van de kinderboekenweek van 2014

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als iemand die juicht.

Warming up klassikaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.

Spelopdrachten: open een cadeau, schmink jezelf als een clown, ga dansen, ga eten, steek vuurwerk af, feliciteer elkaar.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen voor je op het fluitje blaast.

Warming up klassikaal: aanvultableau.
De groep zit in een hoefijzeropstelling.
Instructie: Ik noem zo de titel van een tableau, een z.g. ‘gespeelde foto’. Als je de start wil maken van dat tableau steek je je vinger op. De eerste komt dan als standbeeld in het tableau staan. Als je het kan aanvullen waardoor het nog duidelijk wordt steek je weer je vinger op. Eén voor één komen kinderen op mijn teken aanvullen totdat er een mooi compleet plaatje ontstaat.

Opdrachten: carnaval, verjaardag, schoolreisje, klassenfeest.

Noem een titel en laat de kinderen elkaar één voor één aanvullen totdat er een mooi tableau ontstaat, laat de kinderen in het publiek applaudisseren en bespreek het eventueel kort na.

Kern.
De groep zit in een hoefijzeropstelling.
Instructie: Bij feesten en vieringen worden vaak foto’s genomen, zodat je later makkelijker van de herinnering kan genieten. Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een foto van een bepaalde viering uit te beelden. Op zo’n manier dat het publiek kan raden om welk feest of om welke viering het gaat.

Suggesties voor opdrachten: Sinterklaas, Koninginnedag, Kerstmis, Pasen, Oud en nieuw, Vader/Moederdag, Suikerfeest, Sint Maarten, Valentijnsdag, Halloween, Luilak, Chanoeka en Jom Kippoer.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten als je de download gebruikt en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern, sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de suggesties voor opdrachten dus je kunt dit klassikaal bespreken).

Jullie foto’s gaan over het volgende: Carnaval.

Wat doe je op dit feest?

• Sta helemaal stil.
• Zorg voor een duidelijke houding en gezichtsuitdrukking.
• Je kunt ook de voorbereiding op het feest in jullie foto zetten.

Sprookjes 2.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 5

Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verzinnen tableaus van een sprookje en presenteren die aan elkaar.   
Benodigdheden: fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’. 
Opmerking: deze les sluit aan bij de vorige les over tableaus. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als een betoverde kikker.

Warming up klassikaal: tweetallen.
Instructie: Ga in jongen-meisje tweetallen staan. Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met andere tweetallen. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje. Onthoud de tableaus.

Spelopdrachten: Hans & Grietje.
1: jullie lopen verdwaald en verdrietig door een koud en donker bos.
2: jullie staan bij een snoephuisje blij te snoepen.
3: Hans zit in een kooitje, Grietje is aan het schoonmaken.
4: Hans zit te eten, Grietje steekt de oven aan.
5: Jullie juichen, de heks zit in de oven.

Laat de groep daarna tableau 1 tot en met 5 nogmaals doen, ze lopen van houding naar houding.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om drie tableaus, drie z.g. foto’s te maken van drie momenten uit een sprookje.

Opdrachten: Hans & Grietje, Roodkapje, Sneeuwwitje, Assepoester, Doornroosje, de Wolf en de Zeven Geitjes, de Wolf en de Drie Biggetjes.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak niet meer dan vijf werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Deel de opdrachtkaarten uit.

Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern, sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken.

Bijlage 1:

Drie tableaus van een sprookje.

Jullie maken drie tableaus van het volgende sprookje: Repelsteeltje  (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt dit klassikaal bespreken).

• Overleg met elkaar en zet het dan snel in elkaar.
• Ga in een grote houding staan en trek een duidelijk gezicht zodat iedereen weet wie je speelt. Zorg dat je helemaal stil staat.

Extra (alleen als je eraan toe komt):  één extra tableau.
Als jullie de extra opdracht hebben gedaan zeg dat dan van te voren.

Sprookjes 1.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 5

Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verbeelden sprookjesfiguren d.m.v. tableaus, z.g. ‘levende standbeelden’.
Benodigdheden: fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’. 
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als een toverheks.

Warming up klassikaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.

Spelopdrachten: loop alsof je verdwaald bent in een groot bos (Hans & Grietje), kook een drankje alsof je een heks bent, loop als geitjes door elkaar, pluk bloemen als Roodkapje, rij op een paard alsof je de prins bent, schiet met pijl en boog als de jager, wandel als één van de zeven dwergen.

Laat ze iedere opdracht even uitspelen voordat je op het fluitje blaast.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: Om de beurt sluit je je ogen terwijl de ander als een sprookjesstandbeeld klaar gaat staan. Als je als een sprookjesstandbeeld klaar staat geef je teken zodat je medespeler weet dat hij zijn ogen open kan doen om de betekenis van je standbeeld te raden.

Doe dit een keer voor voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Laat de groep de ogen sluiten, en ga bijvoorbeeld op de grond liggen als Sneeuwwitje nadat ze van de giftige appel geeft gegeten. Zeg dat ze hun ogen mogen openen en laat ze raden welk sprookjesfiguur je uitbeeldt.
De kinderen verzinnen verder zelf hun sprookjesfiguren en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze weer mogen gaan zitten.

Kern: aanvulsprookjes.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Ik noem zo de titel van een sprookje. Als je de start wil maken van een tableau over dat sprookje steek je je vinger op. De eerste komt zo in tableau staan. Als je het kan aanvullen waardoor het sprookje nog duidelijk wordt  steek je weer je vinger op. Eén voor één komen kinderen op mijn teken aanvullen totdat er een mooi compleet plaatje ontstaat.

Opdrachten: Hans & Grietje, Roodkapje, Sneeuwwitje, Assepoester, Doornroosje, de Wolf en de Zeven Geitjes, de Wolf en de Drie Biggetjes.

Variatie 1: fluister de titel in het oor van speler 1. Het kan voorkomen dat er per ongeluk een soort sprookjesmix ontstaat
Variatie 2: speler 1 kiest zelf een sprookje om aan te laten vullen.

Tijdreis

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 5

Werkvorm(en): pantomime
Activiteit: De kinderen maken een pantomimestuk van een tijdreis en presenteren dat aan elkaar.   
Benodigdheden: schoolbord (of stift en a4-tjes).
Opmerking: op de opdrachtkaarten staat ‘voorkom het uitbeelden van geweld’. Dit staat er om het uitbeelden van geweld niet al te vanzelfsprekend te maken, maar het zal niet in alle gevallen te omzeilen zijn. Bespreek regels met de kinderen (ze mogen elkaar bijvoorbeeld niet aanraken en iedere rol moet levend de eindstreep halen). 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling, vertel dat de les drama over pantomime gaat. Vertel dat je bij pantomime niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken omdat je de spullen suggereert. Ter illustratie kijk je bijvoorbeeld door een denkbeeldige verrekijker en vraagt wat je in je handen hebt. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:  je graaft een schat op, je schiet met pijl en boog, je bent aan het vissen, je melkt een koe, je maakt een kampvuur, je staat aan het roer van een zeilschip.

Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A sluit zo de ogen, B mag op het bord kijken, daar schrijf ik een rol op die je zonder geluid uitbeeldt voor a. Pas als je klaar bent zegt a wat je hebt gespeeld. Daarna wissel je en mag a op het bord kijken.

Schrijf steeds een rol op het bord en veeg die dan uit. Als je geen bord ter beschikking hebt omdat je in een bewegingslokaal bent, schrijf het dan met stift op een A4-tje en hou het omhoog.

Rollen: indiaan, oermens, ridder, koning(in), cowboy, heks.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Stel je voor dat je een reis door de tijd zou kunnen maken. In je groepje studeer je een tijdreis in. Laat één of twee spelers de tijdreis maken, de rest van je groepje leeft in de tijdperiode die je op je opdrachtkaart vindt. Lees de opdrachtkaart goed door voordat je gaat spelen.

Opdrachten:  Columbus, prehistorie, wilde westen, middeleeuwen en piraten.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en formeer niet meer dan vijf werkgroepen. Loop dan langs en deel de opdrachtkaarten uit.

het Kasteel.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 5

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een excursie naar een kasteel en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je je aankleedt als een ridder. Loop even stoer hen en weer en trek je zwaard. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:  je hakt stukken hout voor de openhaard, je zit op een paardenkoets, je eet kip met je handen, je loopt door een donkere ruimte met een fakkel, je loopt in die donkere ruimte met je gezicht tegen een spinnenweb, je loopt in een kasteeltoren*.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

* De wenteltrap: je hand van boven naar beneden op een denkbeeldige trapleuning bewegen terwijl je in cirkels loopt. Trek je knieën iets op terwijl je loopt, als je ‘boven’ bent kijk je naar beneden en zwaai je zogenaamd naar iemand die daar staat.

Warming up tweetallen: wie staat er aan de poort?
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A is de koning, B werkt voor de koning. B is kan echter niet praten, dus als er iemand voor de poort staat moet B uitbeelden wie het is en wat diegene wil.
Er kwamen altijd veel mensen aan de poort en dus moest de koning regelmatig vragen: ‘Wie staat er aan de poort? En wat wil hij?’

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Laat het kind staan als een koning, en jou de eerste vraag stellen (Wie staat er aan de poort?). Speel bij wijze van antwoord bijvoorbeeld dat je een oude man bent. Laat het kind de tweede vraag stellen (En wat wil hij?). Speel bij wijze van antwoord dat je graag wil eten. Vervolgens mag het ‘koningskind’ raden wat jij hebt gespeeld.

De kinderen gaan staan en verzinnen verder zelf hun spelsituaties, ze wisselen zo lang van bediende en koningsrol totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Voorbeelden voor kinderen die bediende spelen maar niets kunnen verzinnen: een boer wil appels verkopen, de vijand wil vechten, de smid komt een zwaard brengen, een nar wil de koning aan het lachen maken, een prins(es) wil trouwen, een bode wil een brief voorlezen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken van een bezoek aan een oud vervallen kasteel.

Bespreek kort de punten op de opdrachtkaart. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit, ieder groepje krijgt dezelfde opdracht.

Bijlage 1:

Het kasteel.
1: de ophaalbrug is kapot, hoe komen jullie naar de overkant?
2: in het kasteel is het donker, je kunt er weinig zien. Hoe lossen jullie dat op? Hoe speel je dat het donker is?
3: in het kasteel moet iets gebeuren: wat?

• Bij pantomime mag je geen geluid maken en de spullen moet je nadoen (alsof ze onzichtbaar zijn).
• Maak grote bewegingen en maak met je gezicht duidelijk wat je beleeft.
• Zorg dat er geen geweld in voor komt.

Extra opdracht (als je er aan toe komt):  laat een toren in jullie kasteel voorkomen.

De hond.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 5

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie waarin een hond een bepaalde functie heeft en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: je zou gezien het thema de pantomimeregels voor een keer kunnen doorbreken, en toestaan dat tijdens de uitvoering geblaft en gegromd mag worden. Bij pantomime wordt normaliter niet gesproken. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Illustreer de werkvorm door bijvoorbeeld in pantomimespel een stok weg te gooien voor een denkbeeldige hond. Geef de hond een denkbeeldig brokje als hij de stok komt terugbrengen. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: schrob een olifant, laat een spin over je hand lopen, aai een konijntje, voer een tijger, vang een vis, voer eendjes.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond.
Instructie: jullie gaan samen dierenkooien verschonen. Dit gebeurt in pantomime dus zonder spullen en zonder geluid. Maak aan elkaar duidelijk dat je bijvoorbeeld iets nodig hebt, dat je medespeler moet oppassen enzovoorts.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Geef aan dat jullie een aquarium met piranha’s moeten verschonen en dat de piranha’s moeten worden gevoerd. Haal samen voorzichtig de klep eraf, haal met een netje vieze dingetjes uit het water, laat wat verkeerd gaan enzovoorts.

De kinderen verzinnen verder zelf wat voor dierenkooien ze verschonen gaan door totdat je aangeeft dat ze weer mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: honden worden voor verschillende doeleinden ingezet. Ze zijn waaks maar hebben bijvoorbeeld ook een superscherpe neus waarmee ze mensen van dienst kunnen zijn.
Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken rond een hond met een bepaalde functie. Daarbij doet de hond eerst zijn werk niet goed, later wel.

Opdrachten: reddingshond, drugshond, sledehond, circushond, waakhond.
Reserve: schapenhond

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.

Bijlage 1:

Waf!

Honden worden voor verschillende dingen ingezet. Jullie maken een presentatie waarbij je niet mag praten (geen tekst) maar wel geluid mag maken (blaffen, gillen, lachen, autogeluiden, enzovoorts).

Eerst doet de hond het niet zo goed (hij maakt een fout), daarna doet hij zijn werk wel goed.

Jullie soort hond (reserve): schapenhond (de hond van een herder die de schapen bij elkaar moet houden).

Zorg dat er geen geweld in jullie presentatie voorkomt.

Charade.

  • 11/07/2011
  • Holger
  • · Groep 5

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen presenteren een charade aan elkaar.
Benodigdheden:  papier en pen voor iedere werkgroep, bord of A3. 
Print de lesopzet inclusief werkwoordkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm een werkwoord. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A speelt dat hij een voorwerp gebruikt, B noemt een beroep dat zo’n voorwerp dagelijks nodig heeft. Daarna noemt A eventueel het beroep dat hij in zijn hoofd had en wisselen de spelers.

! Je mag het gebruik van wapens niet uitbeelden.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Jij speelt dat je met een schaar knipt, het kind zegt bijvoorbeeld ‘kapper’. De kinderen gaan staan en verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Schrijf een z.g. stamwoord op bord of A3 papier, het liefst een woord waar geen dubbele letters in zitten. Iedere letter van het woord is de startletter van een te spelen werkwoord. Voorbeeld:

P poetsen
A aaien
R rekenen
T trillen
I inschenken
J jojoën

‘Partij’ is hier dus het z.g. stamwoord.
Bespreek welke werkwoorden aardig zijn om uit te beelden en bespreek de betekenis van die werkwoorden. Geef wanneer jij dat nodig acht aan welk soort woorden je straks niet uitgebeeld wilt zien.
Maak groepjes en geef ieder groepje een pen en papier. De kinderen verzinnen een stamwoord  met zes letters en kiezen hun werkwoorden uit.
De groepjes voeren de werkwoorden (die samen dus het z.g. stamwoord vormen) uit, het publiek noteert de werkwoorden en probeert zo het stamwoord bij elkaar te puzzelen. Ze mogen daarbij fluisteren Het uitvoeren van de werkwoorden gebeurt op ‘leesvolgorde’, het werkt het beste als steeds één kind een werkwoord uitbeeldt. Pas als alle groepjes hebben uitgevoerd worden de stamwoorden besproken.

Afsluiting:
Mime estafette. Twee helften van de groep zitten op stoelen in twee rijen tegenover elkaar, aan het hoofd van iedere rij staan twee stoelen haaks op de rijen. Op de buitenste stoelen liggen twee stapels met evenveel kaartjes, op die kaartjes staan werkwoorden. De eerste twee spelers in de rij pakken een kaartje, lezen wat er op staat, leggen hem op de andere stoel met de letters naar beneden, gaan naar hun team en mimen hun werkwoord. Als het geraden is sluiten ze achter in de rij aan, alle spelers schuiven daarvoor een plaatsje op. De tweede in de rij pakt een kaartje enz. Welk team is het eerste klaar ?
Werkwoorden bijvoorbeeld: lachen, lopen, zwaaien, slaan, tanden  poetsen, sluipen, dansen, huilen, zingen, fietsen, auto rijden, paardrijden, zwemmen, timmeren, zagen, tekenen, typen, huppelen, koken, schieten, skiën, tennissen, golfen, touwtje springen, schrijven, eten, drinken, vliegen, scheppen, slapen, honkballen enzovoorts.

Page 53 of 61« 1 … 51 52 53 54 55 … 61 »

Dramaland

  • Twitter
  • Facebook

Designed by Luke McDonald & Powered by WordPress