Beroepenmime

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een bijzonder beroep  en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm bijvoorbeeld alsof je een kok bent die staat te koken. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: metsel een muur, veeg de vloer, hak een boom om, bestuur een schip, leeg kliko’s als een vuilnisman, loop stoer als een bodyguard, show je kleding als een fotomodel.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A speelt straks een beroep, hij zegt vooraf niet wat het is. B kijkt ernaar, zegt niks maar vult het aan in pantomimespel. Als A een kapper speelt, zou B bijvoorbeeld kunnen aanvullen door een klant te spelen, een collega, de leverancier van shampoo…

Doe dit eventueel een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Vervolg (optioneel):  Hetzelfde maar dan in viertallen. Het eerste tweetal verzint vooraf samen een beroep, presenteert dat aan een ander tweetal dat kort mag overleggen en dan moet aanvullen in pantomimespel.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken van een niet alledaags beroep.

Opdrachten: rioolwerkers, astronauten, reddingswerkers, medewerkers van een filmstudio,  bodyguards van een popidool.

Reserve: roadies van een rockband.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Jullie beroep is: Ambulancepersoneel.

Jullie hoeven niet allemaal het beroep uit te beelden, er kunnen natuurlijk ook andere rollen in voorkomen.

  • Pantomime: niet spreken, geen echte voorwerpen gebruiken.
  • Zorg dat er geen geweld in jullie presentatie voorkomt.
  • Welke voorwerpen moet je mimen?
  • Wat voor type mensen hebben dit beroep?

Laat iets gebeuren, verzin bijvoorbeeld een probleem dat door degene met het beroep kan worden opgelost.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Om welk beroep gaat het hier?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Vet stiekem

Werkvorm(en): Nasynchronisatie.
Activiteit: De kinderen verzinnen een nagesynchroniseerde scène over kattenkwaad en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Bij nasynchronisatie verwoordt de ene speler (de stemacteur) de tekst en gedachten van de andere speler (de spelacteur).  Het staat ook bekend als ‘dubbing’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan nasynchroniseren. Als je een DVD afspeelt zie je in het menu vaak verschillende talen staan, in al die landen zijn acteurs bezig geweest om stem te geven aan de rollen die meespelen. Ter illustratie doe je een stukje voor: kies een kind die je een korte spelopdracht geeft, jij gaat uit het beeld van het publiek staan en doet de stem van dat kind.

Instructie voorbeeldscène: Je gaat een schilderijtje ophangen, en je doet dat met spijker en hamer. Je slaat je per ongeluk op je duim wat erg veel pijn doet, je zoekt en vindt een pleister. Je verbindt jezelf en brengt het ophangen van het schilderij toch nog tot een goed eind.

Warming up 1 tweetallen: losse oefeningen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, bij iedere opdracht wisselen ze.

Opdrachten voor de spelacteurs: hond uitlaten, tandenpoetsen, musiceren, vissen, huilen, lachen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up 2 tweetallen: situaties.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, bij iedere opdracht wisselen ze. De spelacteur laat iets vrij eenvoudigs totaal in de soep lopen.
Instructie voor de spelacteurs: sporten, koken, een kaars aansteken, vuurwerk afsteken, gewichtheffen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een nagesynchroniseerde scène te maken met als thema ‘iets stiekem doen’. Kattenkwaad dus.

Bepaal samen met je groep het verschil tussen kattenkwaad en criminaliteit, vermeld het verbod op geweld in de scène.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie de bijlage voor een voorbeeldopdracht.

Maak vier grote werkgroepen waarvan de ene helft van de werkgroep de stemmen doet en de andere helft het mimespel.

Tijdens de uitvoering zitten de stemacteurs bij elkaar en aan één van de zijkanten.

Bijlage 1:

Iets stiekem doen.
Jullie maken een nagesynchroniseerde scène over kattenkwaad.

1: Bepaal wie van jullie het spel gaan doen en wie de stemmen.
2: De stemacteurs gaan samen zitten, de spelacteurs gaan voor jullie spelen.
3: Kies een spelacteur uit waar je de stem van gaat doen.

A: de voorbereidingen op het kattenkwaad.
B: de uitvoering van het kattenkwaad.
C: worden jullie ontdekt of niet?
D: de afloop van jullie verhaal (verplicht).

Spelacteurs: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen.
Stemacteurs: praat niet teveel door elkaar.
Voorkom het uitbeelden van geweld en iedere rol moet levend de eindstreep halen.

Help!

Werkvorm(en): Nasynchronisatie.
Activiteit: De kinderen verzinnen een nagesynchroniseerde scène over een panieksituatie en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Bij nasynchronisatie verwoordt de ene speler (de stemacteur) de tekst en gedachten van de andere speler (de spelacteur). Het staat ook bekend als ‘dubbing’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan nasynchroniseren. Als je een DVD afspeelt zie je in het menu vaak verschillende talen staan, in al die landen zijn acteurs bezig geweest om stem te geven aan de rollen die meespelen. Ter illustratie doe je een stukje voor: kies een kind die je een korte spelopdracht geeft (zie hieronder), jij gaat uit het beeld van het publiek staan en doet de stem van dat kind.

Spelopdracht: Je verheugt je op een fijne barbecue. Je zet de spullen klaar en steekt de barbecue aan. Eerst lukt dat niet, pas wanneer je er brandbaar spul op gooit begint de boel te branden. Letterlijk. Je zal dus water moeten vinden om te blussen. Speel niet te snel.

Warming up 1 tweetallen: losse oefeningen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, bij iedere opdracht wisselen ze.
Instructie voor de spelacteurs: begin heel rustig met de spelhandelingen, langzaam aan laat je het verkeerd lopen.
Spelopdrachten:  hond uitlaten, tandenpoetsen, gewichtheffen, vissen, auto rijden, wandelen in de natuur.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up 2 tweetallen: gesprekjes.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant..
Instructie voor de spelacteurs: Loop door het lokaal, je stem(acteur) loopt achter je aan. Kom je een andere spelacteur tegen dan begin je gewoon een gesprek. Door jullie gebaren reageren jullie stemmen. Tip: geef elkaar complimenten, nog elkaar uit om iets te gaan doen (sporten, eten…).

Geef kinderen even de tijd om de spelopdracht uit te spelen, laat ze dan wisselen van spel en stemfunctie.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een reddingsactie na te synchroniseren.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, zie de bijlage voor een voorbeeldopdracht.

Opdrachten: het water, bergen, brandend gebouw, lift, pretpark.

Maak vier grote werkgroepen waarvan de ene helft van de werkgroep de stemmen doet en de andere helft het mimespel.
Tijdens de uitvoering zitten de stemacteurs bij elkaar en aan één van de zijkanten van het publiek.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Help!
1: Bepaal wie van jullie het spel gaan doen en wie de stemmen.
2: De stemacteurs gaan samen zitten, de spelacteurs gaan voor jullie spelen.
3: Kies een spelacteur uit waar je de stem van gaat doen.

De plek van jullie reddingsactie: een bus op z’n kant.

A: de reizigers onderweg, niks aan de hand.
B: de reizigers zwaar in de problemen.
C: de redders komen op, proberen maar het gaat fout.
D: de redding gaat goed.
E: de afloop (verplicht).

Spelacteurs: speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen.
Stemacteurs: praat niet teveel door elkaar.
Voorkom het uitbeelden van geweld en iedere rol moet levend de eindstreep halen.

Tijdreis

Werkvorm: jabbertalk.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal rond een tijdreis en presenteren dat in jabbertalk aan elkaar.
Benodigdheden: Wanneer de kinderen niet bekend zijn met de opdrachten, neem per werkgroep een geschiedenisboek mee zodat ze het kort kunnen opzoeken.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw) of maak gebruik van drama-tv. Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Schakel ter illustratie van de werkvorm over op jabbertalk, praat wel heel concreet over een voorwerp dat je bij je hebt bijvoorbeeld. Vraag daarna wat je hebt verteld.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A belt bij B aan en nodigt hem uit om iets te gaan doen. B accepteert en samen gaan jullie iets ondernemen. Dat kan een hobby of sport zijn bijvoorbeeld.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Bel bij een kind aan en vraag in jabbertalk bijvoorbeeld of hij zin heeft om te gaan tafeltennissen. Nadat jullie dit hebben uitgebeeld zijn de tweetallen aan de beurt. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A is op reis en komt een probleem tegen, vervolgens bel je bij B aan om het uit te leggen. B lost het probleem op zodat A zijn reis kan vervolgen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Beeld uit alsof je op de fiets zit en een lekke band krijgt. Bel bij een kind aan en vertel in jabbertalk wat er aan de hand is. Rond zo samen met het kind de scène af. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om door de tijd te reizen. Je groep bestaat uit tijdreizigers, deze praten verstaanbaar Nederlands. Ze stappen in de tijdmachine en ontmoeten mensen uit een andere tijd, deze praten jabbertaal.

Opdrachten: riddertijd, piratentijd, cowboys, het oude Egypte, Willem Barentz.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Zet iets neer dat als tijdmachine dienst kan doen (twee stoelen bijvoorbeeld waar ze tussendoor kunnen lopen).

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Tijdreis.

De tijdreizigers praten Nederlands, de mensen uit de tijd waar ze naartoe reizen praten jabbertalk. Je mag ervoor kiezen om iedereen jabbertalk te laten praten.

1: De tijdreizigers stappen in de tijdmachine.
2: De andere spelers komen op.
3: De tijdreizigers stappen uit en krijgen te maken met de mensen uit die tijd. Die mensen zijn in ieder geval in het begin aardig.
4: De tijdreizigers lossen een probleem op of veroorzaken een probleem.
5: De tijdreizigers nemen afscheid en reizen terug naar hun eigen tijd.

Jabbertalk: praat lekker hard en speel met duidelijke gebaren en gezichtsuitdrukkingen.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

Jullie tijdsperiode: de tijd van de Romeinen.

Noodweer

Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal rond noodweer en presenteren dat in jabbertalk aan elkaar.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw) of maak gebruik van drama-tv. Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je iemand aan de telefoon hebt waar je in jabbertaal mee praat. Wees je bewust van wat je zegt zodat je na afloop kan vragen waar het gesprek volgens de kinderen over ging. Je helpt ze wanneer duidelijke emoties zichtbaar zijn in je telefoongesprek.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A gaat op verjaardagsvisite bij B. Je zingt een verjaardagsliedje in jabbertaal en geeft een cadeau. Als B het heeft uitgepakt spelen jullie er samen mee.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Bel bij een kind aan, feliciteer hem en geef een cadeau. Er zit een vlieger in, die laten jullie samen op. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A heeft een klusje waar hij hulp bij nodig heeft. Hij gaat naar B en vraagt hulp. Laat eerst de situatie zien voordat je B aanspreekt.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Rij in een denkbeeldige auto die vast komt te zitten in de modder. Ga naar een kind en vraag in jabbertaal of hij mee wil helpen duwen. Na de scène gaan de tweetallen staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling

Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een jabbertalk scene te maken met als thema ‘noodweer’. Je verzint met je groepje wat je wil gaan ondernemen, en bijpassende rollen. Bijvoorbeeld: jullie zijn vrienden die verstoppertje spelen, maar dan gaat het keihard hagelen.
Je laat ook een probleem door het noodweer ontstaan dat je gaat oplossen. Bijvoorbeeld: jullie krijgen bulten en wonden op je hoofd van de hagelstenen en gaan naar een dokter.

Opdrachten: hitte, kou, regen, wind en sneeuw.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Noodweer
Jullie maken een presentatie over noodweer. Noodweer in deze opdracht betekent dat er teveel van een weertype is. Bijvoorbeeld teveel hagel.

In jullie verhaal is er teveel: hagel.

Laat een probleem ontstaan, en laat zien hoe je dat probleem ook weer oplost.
Wat kun je niet meer met teveel hagel?
Hoe kun je jezelf hiertegen beschermen?

Jabbertalk: praat lekker hard en speel met duidelijke gebaren en gezichtsuitdrukkingen.
Voorkom het uitbeelden van geweld.

Improvisatiebriefjes

Werkvorm(en): improvisatiespel.
Activiteit: De kinderen oefenen deze werkvorm in de warming up fase en improviseren in teams voor de klas.
Benodigdheden: ober-klant opdracht (print bijlage), een bak om de geschreven briefjes in te doen.
Opmerking: improvisatiespel kent een aantal vuistregels waarvan de belangrijkste in de uitzending van Drama-tv aan de orde komen. Omdat niet iedere leerkracht deze regels kent is er een bijlage die u ondersteunt bij het begeleiden van improvisatiespel.
Voorafgaand: kinderen schrijven op een kleine briefje in leesbaar handschrift een spreekzin op. Dat kan van alles zijn, als het maar uit te spreken is en binnen de door jou aangegeven grens van het betamelijke valt. Van ‘Kijk uit, achter je’ tot ‘ga jij pizza halen?’, alles is mogelijk. Een zin uit een spreekwoord, lied of sprookje mag ook. 
Print de lesopzet inclusief bijlagen.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan improviseren. Benadruk dat je bij improvisatiespel zoveel mogelijk moet meespelen met de ander. Behandel een paar regels van improviseren uit de pictogramkaart (zie linker menu) of de eerder genoemde bijlage. Doe niet teveel regels in één keer maar verspreid het een beetje over de gehele les.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie:  A gaat staan en belt aan bij B, deze staat op en doet de deur open. A opent het spel, verzin wat je zou kunnen doen, zeggen, vragen enzovoorts. Bepaal ook of jullie elkaar wel of niet kennen.
B, zorg dat je meespeelt en actieve voorstellen doet aan A.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie:  A gaat staan, je bent klant in een restaurant. Jullie komen zo bij mij en je lezen van een papier de opdracht. Dan ga je naar je medespeler, dat is de ober. Je laat je bedienen en als je even bezig bent start je met de opdracht.

De A-kant komt naar je toe en leest de opdracht. Als de improvisatie voorbij is komt de B kant naar je toe. Deze blijven ober, en de A-kant blijft klant. Ook de B-kant leest de opdracht en voert die dan uit.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen een improvisatieopdracht. De eerder geschreven briefjes liggen en deze bak, als ik het zeg pakt één van jullie een briefje eruit en spreekt die uit. De rest gaat in op wat er gezegd wordt en zo ontstaat er een nieuwe wending aan het spel.

Opdrachten:
Jullie zijn op schoolreisje in de dierentuin, jullie zijn op het strand, jullie zijn bouwvakkers aan het werk, jullie verdwaald in de nacht, jullie zijn in een ziekenhuis.

Bespreek kort de aandachtspunten. Deze kun je herhalen van de Drama-tv uitzending of  van de daarvoor bestemde pictogramkaart (zie linker menu). Maak werkgroepen, groepeer ze in het publiek en zet de eerste groep op de spelvloer.

Geef duidelijk aan wie wanneer een briefje uit de bak mag pakken, doe dat alleen als de spellijn waarop ze zitten langzaam uitgespeeld raakt. Gebruik niet meer kaartjes dan er spelers in het team zitten, sluit af door de opmerking ‘Speel naar een eind’. Ter afsluiting krijgt het team applaus en wordt er kort zo nabesproken, dat de kinderen nog meer inzicht krijgen in improviseren. Wees positief en complimenteus.

Dobbel je voorstelling

Werkvorm(en): combinatiespel.
Activiteit: De kinderen verzinnen met op zich staande spelelementen een verhaal en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: grote dobbelsteen of dobbelstenen (bij voorkeur drie in verschillende kleuren, het kan ook met één), één pen per werkgroep.
Opmerking: Bij combinatiespel combineer je zaken die in principe geen onderlinge samenhang hebben. Het levert fantasierijk spel op.
Print de lesopzet inclusief 5 werkbladen.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les aan combinatiespel gaan doen. Speel ter illustratie bijvoorbeeld dat je aan het autorijden bent maar ook jezelf aan het opmaken of scheren.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:  Je bent aan het voetballen en telefoneren. Je bent aan het eten en zingen. Je bent aan het douchen en lezen. Je bent aan het slapen en praten. Je bent aan het tafeltennissen en dansen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie krijgen straks rollen te spelen en dingen te doen die niet bij elkaar passen. Wat je ook doet je mag geen ruzie en geweld uitbeelden.

A is een agent, B een bejaarde: jullie gaan voetballen.
A is de koning(in), B een clown: jullie gaan picknicken.
A is een dirigent, B een boer: jullie gaan balletdansen.
A is een indiaan, B een kleuter: jullie gaan rolschaatsen.

De kinderen spelen zo lang door totdat je aangeeft dat de volgende opdracht komt.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Laat het werkblad zien zodat de wie/wat/waar gegevens te zien zijn. Maak werkgroepen en geef iedere werkgroep een werkblad.
Instructie: Eén persoon per werkgroep komt met deze dobbelstenen de gegevens bij elkaar dobbelen. Met die gegevens moeten jullie straks en verhaal verzinnen.

Heb je drie verschillende kleuren dobbelsteen dan hoeft het kind maar één keer te dobbelen. Zo niet dan dobbel je per categorie (wie/wat/waar) en laat je de gegevens omcirkelen.

Bespreek kort de aandachtspunten op de werkbladen alvorens ze aan het werk gaan.

CombiLootjes

Werkvorm(en): combinatiespel
Activiteit: De kinderen verzinnen met op zich staande spelelementen een verhaal en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: veertig kleine papiertjes, vier bakjes o.i.d. om de papiertjes in te verzamelen, vijf pennen.
Voorafgaand aan de les: in vijf (tafel)groepen krijgen de kinderen de volgende opdracht: op de eerste twee briefjes schrijven jullie per lootje een locatie (een plek waar zich een verhaal kan afspelen), op de tweede twee briefjes per lootje één soort rol (bijvoorbeeld: ‘de bejaarden’ en op het andere lootje ‘de sporters’), op de derde twee briefjes per lootje een voorwerp (een ding dus) en op de laatste twee briefjes per lootje één opmerking (iets dat je tegen iemand kan zeggen of roepen, dat kan verschillen van ‘wil je met me trouwen’ tot ‘kijk uit, achter je!’). De briefjes worden per categorie opgehaald.
Opmerking: Bij combinatiespel combineer je zaken die in principe geen onderlinge samenhang hebben. Het levert fantasierijk spel op.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les aan combinatiespel gaan doen. Speel ter illustratie bijvoorbeeld dat je een indiaan bent op de Noordpool. Vertel dat je bij deze les mag praten (acteerspel).

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Pak uit de bak met locaties een lootje en uit de bak met rollen een lootje, laat ze de combinatie uitspelen. Je krijgt dan zoiets als ‘kabouters op de schaatsbaan’.  Doe verschillende versies van locatie/rollen.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie krijgen van mij een combinatie te spelen. Je moet daar bij praten en je mag geen ruzie uitbeelden.

A is een politieagent B is de koning(in), jullie zijn op de vuilnisbelt.
A is een kabouter B is een crimineel, jullie zijn in de Efteling.
A is Sinterklaas, B is de Kerstman jullie zijn in de speelgoedwinkel.
A is een circusclown, B is een monster, jullie zijn op het picknickveld.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, maak vijf werkgroepen en laat die apart van elkaar in het lokaal plaatsnemen.
Instructie: Ik wijs zo per werkgroep één kind aan om uit iedere bak één lootje te trekken. Deze vier briefjes zijn het uitgangspunt voor een verhaal dat jullie gaan spelen. Daar moet je bij praten, er mag geen geweld in voorkomen. Kijk voor de verdere uitleg goed op de opdrachtkaart.

Laat één kind per werkgroep uit iedere bak een lootje trekken en een opdrachtkaart meenemen.
Na een kleine tien minuten oefenen voeren de groepen de resultaten voor elkaar op.

Vrolijk kerstfeest

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een feel-good kerstverhaal en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: de resultaten van deze les kunnen zich prima lenen voor een kerstpresentatie voor publiek. Laat ze hiervoor een keer extra oefenen en eventueel iets aan aankleding doen. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Drama TV: de aflevering staat in het klassenmenu.
Klik hier voor een dramales over het klassieke kerstverhaal

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen. Speel bijvoorbeeld dat je door de sneeuw naar je voordeur loopt en je sleutel wil pakken. Speel dat je de sleutel kwijt bent (teleurstelling, handschoenen uit, zoeken) en vindt (blij, de deur open en de warmte in).

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie krijgen een spelsituatie te spelen waar je bij moet praten.

A is verdwaald en vraagt B om hulp, B heeft geen tijd.
B is dakloos en vraagt A om wat geld, A geeft geen geld.
A wil een vrolijk gesprekje aanknopen met B, B denkt dat hij wordt beroofd.
B ziet dat A de portemonnee laat vallen en wil die teruggeven, A denkt dat B hem iets wil aansmeren / verkopen.

De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelverloop. Geef ze even de tijd om het uit te spelen.

Warming up drietallen.
De groep zit in drietallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A, B en C is.
Instructie: Jullie krijgen een spelsituatie te spelen waar je bij moet praten.

Jullie staan ’s nachts in de kou op een treinstation, de treinen rijden niet. C en B zijn in paniek A komt op een idee om thuis te komen.
A en C staan vast met de auto in de sneeuw, B komt ze te hulp.
B staat bij de kassa (A is kassamedewerker) en je komt erachter dat je portemonnee kwijt is en dus niet kan betalen, C schiet te hulp.

De kinderen gaan staan, verzinnen zelf het spelverloop. Geef ze even de tijd om het uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een kerstverhaal met happy end te maken.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Opdrachten: vermist/verdwaald op kerstavond. Er is ingebroken in het weeshuis, en er was al weinig geld. De vader of moeder van het gezin wordt ontslagen met kerst. In het dierenasiel is geen geld meer voor dierenvoer. Eén van de zwervers is erg ziek, maar er is geen geld voor een belangrijke operatie.

Spreekwoorden

Werkvorm(en): acteerspel
Activiteit: De kinderen maken een verhaal rond een spreekwoord en presenteren dat aan elkaar.
Voorbereiding: knip kaartjes A uit en zorg dat er evenveel kaartjes als kinderen zijn.
Opmerking: werk je in een klas waarin veel NT2 kinderen zitten, bedenk goed dat deze doelgroep doorgaans niet veel affiniteit met dit onderwerp heeft.
Bronvermelding: de meeste spreekwoorden met bijbehorende uitleg komen van nl.wikiquote.org.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met spreekwoorden aan de gang gaan. Vertel iets over spreekwoorden. Waar zijn ze voor, wie kent er een enzovoort.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A speelt een begrip dat hij uit een spreekwoord kent, met geluid. B raadt wat het is en noemt zo mogelijk het spreekwoord.

Doe dit een keer voor voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel bijvoorbeeld een schaap, de kinderen raden het bijbehorende spreekwoord (‘Als er één schaap over de dam is volgen er meer’). De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten. In verband met de werkvorm acteerspel is het van belang dat ze veel stemgeluid maken.

Warming up klassikaal.
De groep zit in hoefijzeropstelling, jij deelt kaartjes (A) uit, de kinderen mogen hun kaartje niet aan elkaar laten zien.
Instructie: Je hebt een spelopdracht, voer die uit op mijn teken en zoek de kinderen bij elkaar die dezelfde spelopdracht hebben als jijzelf. Dat wordt het groepje waar je de volgende opdracht mee gaat doen. Je moet geluid maken, maar je mag bijvoorbeeld niet roepen ‘Ik ben een paard en je mag niet in mijn mond kijken’. Je mag dus niet letterlijk roepen wat of wie je bent.

 

In principe hoef je na afloop de spreekwoorden niet te benoemen waar de spelopdrachten mee te maken hebben, dit is enkel een manier om werkgroepen te maken.

Kern.
De groep gaat in werkgroepen terug in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een bepaald spreekwoord figuurlijk om te zetten naar een geacteerd verhaal.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Afsluiting.
‘Je hebt nu de figuurlijke betekenis van het spreekwoord gespeeld. Je krijgt tien tellen de tijd om de letterlijke betekenis in te studeren. Nu mag je dus echt een schaap spelen die over de dam gaat’.
Daarna wordt het snel na elkaar opgevoerd.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Jullie spreekwoord:

Als twee honden vechten om een been, loopt de derde er mee heen.
Betekenis: Als twee personen ruzie hebben, kan een derde daarvan profiteren

Bron: nl.wikiquote.org.

  • Hoe kun je de betekenis van dit spreekwoord omzetten in een verhaaltje?
  • Voor wat voor soort situaties is het spreekwoord van toepassing?

 

Let op: je speelt het niet letterlijk (dus niet twee honden) maar figuurlijk (een verhaal waaruit de betekenis van het spreekwoord duidelijk wordt).
Acteerspel: spreek luid en duidelijk en speel met houding en gebaar. Zorg dat er geen geweld in jullie presentatie voorkomt.