Category Archives Groep 6
Video dramakids objectenspel gr 5-6
Video dramakids pantomime groep 5-6
Video dramakids tableaus groep 5-6
Uniformberoepen
Werkvorm(en): objectenspel en acteerspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal over een uniform dragend beroep en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: opdrachtkaarten, pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, een plastic fles, een stok (zie ‘opmerking’). Opmerking: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Print lesopzet en opdrachtkaarten.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer de voorwerp door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een walkie talkie.
Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal met een pittenzak in de hand.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis.
Spelopdrachten: Je repareert een auto, je neemt de telefoon op, je speelt tafeltennis, je schrijft op een schoolbord, je kneedt het deeg, je maakt soep.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.
Warming up tweetallen.
Deel uit. De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: B verzint een beroep voor A maar zegt nog niks. Je komt met je pittenzak bij A en stelt een vraag. A springt erop in en reageert vanuit het beroep dat hij denkt te hebben. A gebruikt de pittenzak.
Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Open aaiend een denkbeeldige deur en vertel het kind dat ‘Kruimetje’ al een paar dagen niet eet. Het kind kan daaruit opmaken dat hij een dierenarts is dat een klein diertje moet onderzoeken. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten. Geef desnoods klassikaal suggesties als eten & drinken, reparaties, kapper, speelgoedwinkel enzovoorts.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, laat ze de pittenzakken inleveren.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een presentatie te maken over een beroep dat een uniform draagt.
Bekijk de vijf voorwerpen en benadruk dat alle voorwerpen in iets anders moeten worden veranderd. Vertel ook dat ze de voorwerpen tijdens de repetitie niet kunnen gebruiken, maar tijdens het uitvoeren natuurlijk wel.
Opdrachten: beveiligers, conducteur, vliegtuigpersoneel, ziekenhuispersoneel, koks.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.
Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).
Uniformberoepen.
Niet alleen politieagenten maar heel veel andere beroepen dragen uniformen. Jullie maken een presentatie waarbij je mag praten. Die presentatie heeft de volgende opbouw:
1: Het beroep (één of meerdere spelers) is aan het werk zonder dat er iets bijzonders gebeurt.
2: Er gebeurt iets (iets gaat verkeerd, of juist heel goed).
3: De afloop van jullie verhaal (hoe eindigt het?).
Verander alle 5 de voorwerpen.
Praat luid en duidelijk.
Het uitbeelden van geweld is verboden.
Het beroep waar jullie verhaal over gaat: de brandweer
Speel je Sintgedicht
Werkvorm(en): (vertel-) pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een Sinterklaasgedicht en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: 5 vellen papier en 5 goed werkende pennen. Bij voorkeur een mijter en wat Pietenpetten, eventueel aangevuld met witte paardenoren.
Opmerking: hou rekening met een extra lesduur van tien minuten omdat de kinderen in werkgroepen een gedicht moeten maken.
Print de lesopzet.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan mimen, illustreer de werkvorm door een denkbeeldig cadeautje uit te pakken. Vraag de kinderen wat je hebt uitgepakt.
Warming up klassikaal.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Mime zelf het woord baard (strijk door je denkbeeldige baard, knip hem bij). Vraag daarna om welk woord het gaat.
Instructie: Wie een rijmwoord kan mimen op baard (en de beurt krijgt) gaat staan en mimet zijn rijmwoord. Wie daar weer een rijmwoord op kan mimen steekt weer z’n vinger op, enzovoorts.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.
Warming up tweetallen.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: ik ga een Sinterklaaslied mimen, als je weet om welk lied het gaat steek je je vinger op.*
Geef het voorbeeld met ‘Hoor wie klopt daar kinderen’: hand aan je oor, kloppen, hand aan je oor, kloppen, hand aan je oor, kloppen, raam open doen enzovoorts.
Dit doen ze daarna in tweetallen met zelf gekozen Sintliedjes: a mimet een Sintlied, B zingt het antwoord, ze mogen vooraf niks afspreken.
Ze wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een Sinterklaasgedicht te schrijven en die met je groep na te spelen: één van jullie leest het Sintgedicht regel voor regel voor terwijl de rest van de werkgroep het tegelijkertijd uitspeelt.
Kies 5 kinderen waarvan één de Sint speelt, één het paard en de rest de Pieten. Ga aan de zijkant van het spelvlak staan en lees het gedicht langzaam regel voor regel voor, stimuleer de kinderen het synchroon uit te spelen.
* het is leuk om de groep het antwoord te laten zingen, i.p.v. de vinger te laten opsteken.
Voorbeeldgedicht
Sinterklaas zat op zijn paard
En had wat kriebels aan zijn baard
De Pieten dansten vrolijk rond
En staken schuimpjes in hun mond
Sint die vond het echt niet leuk
Zijn baard, wat had hij toch een jeuk!
De Pieten schrokken, vielen neer
De baard van Sinterklaas doet zeer?
‘De jeuk, kom op toe leid mij af’
Zei Sint, en leunde op zijn staf
‘Doe een dansje of zoiets (wacht even met lezen zodat de Pieten een dansje kunnen doen)
Dat was wel leuk, maar helpt echt niets!’
‘Maar Sint’, zei toen het witte paard
‘Er zit een schuimpje in uw baard.’
Sint en Piet lagen in een deuk
Daarom die kriebels, vandaar die jeuk!
Sint stak het schuimpje in zijn mond
En bracht toen weer cadeautjes rond
Je kunt natuurlijk een willekeurig Sintgedicht als voorbeeld nemen. De spelers krijgen uiteraard applaus.
Instructie: Het gedicht hoeft niet heel lang te zijn, er mogen geen grove dingen zoals geweld in voor komen.
Maak werkgroepen en deel pen en papier uit, laat ze hooguit tien minuten dichten en vijf minuten oefenen.
Het kind dat het gedicht voordraagt staat bij voorkeur rechts naast het spelvlak. Ga er bij staan wanneer je denkt dat het kind te snel leest. Als het kind te snel leest kan het door de spelers niet worden uitgebeeld.
Nabespreken van een presentatie bij drama »
Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: ‘Wat was een sterke rijmzin?’
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’
Behandel op tempo deze 3 aspecten.
Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.
De reddingsactie!
Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verzinnen tableaus van een reddingsactie en presenteren die aan elkaar.
Benodigdheden: fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als iemand die om hulp roept.
Warming up klassikaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.
Spelopdrachten: je blust een brand, je duwt een auto, je roeit, je tilt iets zwaars op, je trekt aan een touw.
Warming up klassikaal.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: ik benoem straks een plek. Als je als eerste in een tableau wil komen staan steek je je vinger op en ben je het eerste standbeeld. Als je het kan aanvullen waardoor het plaatje completer wordt steek je je vinger op en kom je als tweede standbeeld erbij staan. Zo vullen we het aan tot het plaatje compleet is.
Opdrachten: het strand, een cruiseschip, het ziekenhuis, een kermis, een circus.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Op de voorpagina van een krant staan vaak spectaculaire foto’s. Jullie gaan drie ‘tableaus’ (z.g. ‘uitgebeelde foto’s’) maken waarin we reddingswerkers aan het werk zien. De plek waar de reddingsactie plaatsvindt verschilt per werkgroep.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Opdrachten: het water, onderzeese grot, bergen, brandend gebouw, lift, pretpark.
Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern, sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken.
Bijlage 1:
De reddingsactie.
Op de voorpagina van een krant staan vaak spectaculaire foto’s. Jullie gaan drie ‘tableaus’ (z.g. ‘uitgebeelde foto’s’) maken waarin we reddingswerkers aan het werk zien. De plek waar de reddingsactie plaatsvindt verschilt per werkgroep.
De plek van jullie reddingsactie: een bus op z’n kant (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt dit klassikaal bespreken).
Tableau 1: mensen in nood.
Tableau 2: de reddingsactie.
Tableau 3: de afloop.
Extra (alleen als je eraan toe komt):
Tableau 3: de reddingsactie gaat bijna fout. Wat nu tableau 3 is (de afloop) wordt dan tableau 4.
Let op: sta helemaal stil en zorg er voor dat er geen geweld in voor komt. De reddingsactie slaagt, er sterft dus niemand.
Zand
Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verzinnen een tableau van een situatie waarin mensen met zand bezig zijn en presenteren die aan elkaar.
Benodigdheden: fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als iemand die met een kruiwagen staat.
Warming up klassikaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.
Spelopdrachten: je bouwt een hut van hout, je bouwt een muur van steen, je bouwt een kasteel van zand, je bouwt een toren van Lego.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen voor je op het fluitje blaast.
Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal.
Instructie: jullie zijn straks samen aan het werk, als collega’s. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.
Spelopdrachten: jullie zijn glaszetters die samen een ruit dragen en vervangen, jullie zijn twee automonteurs die een auto repareren, jullie zijn twee rioleringswerkers die een lange buis dragen en vervangen, jullie zijn twee piraten die een schatkist opgraven.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen voor je op het fluitje blaast.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om één tableau te maken van een situatie waarin mensen met zand bezig zijn.
Opdrachten: de zandbak, een glasblazerij, het strand, een bouwput, strooien bij gladheid. Op de opdrachtkaarten staan ook korte toelichtingen bij de opdrachten.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Deel de opdrachtkaarten uit.
Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken.
Bijlage 1:
Zand.
Mensen gebruiken zand op verschillende manieren. Jullie maken één tableau (een z.g. ‘gespeelde foto’) van: bluswerkzaamheden. Bij bijvoorbeeld olie of benzinebranden gebruikt men zand om te blussen (dit voorbeeld staat niet bij de opdrachten, je kunt deze dus klassikaal bespreken).
- Zorg dat je helemaal stil staat.
Extra (alleen als je eraan toe komt): je maakt een tweede tableau van dezelfde situatie, alleen gaat er dan iets verkeerd met jullie of met het zand.
Als jullie de extra opdracht hebben gedaan zeg dat dan van te voren.
Vakantie
Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: De kinderen verzinnen in werkgroepen twee tableaus en presenteren die aan elkaar.
Benodigdheden: 6 krukken of stoelen.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als iemand die in een zwembad duikt.
Warming up klassikaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.
Spelopdrachten: Dingen die je in de vakantie doet met een bal, dingen die je in de vakantie doet in het water, dingen die je in de vakantie doet op het water, dingen die je in de vakantie doet aan het water.
Laat ze iedere opdracht even uitspelen voordat je op het fluitje blaast.
Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Om de beurt is de één een toerist, de ander woont in het land dat ik je opgeef. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent. Vergeet niet steeds te wisselen van ‘inwoner’ en de toeristenrol. Je mag er bij praten.
Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Speel bijvoorbeeld een toerist die in Spanje aan het strand zit, het kind speelt de ober. Vanaf de kant mag een kind op het fluitje blazen of in de handen klappen zodat jullie kunnen bevriezen.
Spelopdrachten: de toerist is in….
De Sahara van Egypte, in de grotten van Limburg, in de bergen van Zwitserland, in Texas USA (waar de cowboys wonen), op safari in Afrika.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om twee tableaus (z.g. uitgebeelde foto’s) te maken van een gezin op vakantie.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Loop dan langs en geef ze de opdrachtkaarten.
Tijdens het uitvoeren mogen kinderen gebruik maken van krukken of stoelen.
Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern, sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken.
Bijlage 1:
Vakantie!
Julie maken twee tableaus (standbeelden met je werkgroep) over vakantie. Bepaal waar de reis naartoe gaat en wie jullie uitbeelden (een gezin bijvoorbeeld).
Tableau 1: de Reis.
Hoe gaan jullie op vakantie? (met de auto bijvoorbeeld).
Tableau 2: Wat gaan jullie doen?
Wat doen jullie daar? (wandelen bijvoorbeeld).
Let op: sta helemaal stil en zorg er voor dat er geen geweld in voor komt.
Sportprobleem
Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een probleem tijdens een sportwedstrijd en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je op een bowlingbaan bezig bent. Pak een denkbeeldige bowlingbal, rol de zware bal richting kegels, wacht gespannen en laat zien hoe succesvol je worp was. Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.
Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.
Spelopdrachten: speel een sport met een kleine bal. Speel een sport in het water. Speel een sport die je alleen binnen beoefend. Speel een sport waarbij je moet springen. Speel een sport waarbij je overwegend op één plek blijft (toelichting: dart, gewichtheffen, schaken, tafeltennis).
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.
Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A is straks aan het sporten, B kijkt toe. Dan krijgt a een probleem, het is aan b om dat probleem op te lossen. A vertelt vooraf niks aan b.
Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Schop bijvoorbeeld tegen een denkbeeldige bal en doe alsof hij daardoor lek raakt. Pak het teleurgesteld op. B zou het kunnen oplossen door je bal op te pompen.
De kinderen gaan staan en verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze weer mogen gaan zitten.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Inleiding: Bij de Olympische spelen werd ooit een wedstrijd uitgesteld omdat er een lynx op de skibaan liep. Zo kunnen er onverwachte dingen gebeuren bij sportwedstrijden.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken van een probleem tijdens een sportwedstrijd.
Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Er staat bij het verzinnen van een probleem dat er iets anders verzonnen moet worden dan vallen. Dit om de creativiteit wat te verhogen, kinderen van deze leeftijd kunnen best verder denken dan blessures.
Bijlage 1.
Sport in de problemen.
1: de sporters komen op
2: het sporten begint
3: er ontstaat een probleem (kies iets anders dan vallen)
4: dat probleem wordt opgelost
5: het sporten begint opnieuw
Kies zelf de sport waar jullie over gaan spelen.
Speel met grote gebaren en duidelijke gezichtsuitdrukkingen, zorg dat er geen geweld in voorkomt.