Stoeien met stoelen 2.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een decor van stoelen voor een ander groepje, en spelen een pantomimepresentatie in een decor dat door anderen is bedacht.
Benodigdheden: stoelen.
Opmerking: Deze les komt het beste tot zijn recht wanneer de kinderen hun stoelen meenemen naar bewegingslokaal.  Dit is een vervolgles op ‘Stoeien met stoelen 1’.
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime op stoelen gaan spelen. Nodig een kind uit om met een stoel naast je te komen zitten. Zeg dat je iets gaat uitbeelden en dat het kind gewoon met je mee moet spelen zonder afspraken vooraf. Speel bijvoorbeeld dat je op de bank zit te zappen, ga een denkbeeldige zak chips eten en geef je medespeler ook wat.  Wissel daarna en laat het kind een spelsituatie verzinnen.
Vermeld dat men bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken behalve de stoelen.

Warming up tweetallen klassikaal: Raadt waar hij staat.
De groep zit op stoelen in tweetallen verspreid door het lokaal.
Instructie: Dat wat net is voorgedaan gaan jullie nu ook spelen. De één start een situatie maar zegt er vooraf niets over, de ander speelt gewoon mee. Daarna wisselen jullie. Ga zo lang door tot ik zeg dat jullie mogen stoppen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om met je stoelen een decor te maken voor een ander groepje. Verzin een plek, bedenk welke opstelling daarbij hoort en zet je stoelen klaar. 

Geef ze een paar minuten de tijd hiervoor. Draai de groepen daarna één kant op waardoor iedereen in het decor van een ander groepje staat.

Instructie: Je staat nu in een decor dat door een ander groepje is gemaakt. Je mag de stoelen geen centimeter verschuiven. Verzin een presentatie die zich in dit decor, op die plek, zou kunnen afspelen. 

De presentaties vinden in de hoeken plaats waar de decors staan, het publiek gaat aan één kant erbij staan en zitten en verplaatst dan mee naar de volgende presentatie.

Stoeien met stoelen 1.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie met stoelen over  een bepaalde locatie en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: stoelen. 
Opmerking: Deze les komt het beste tot zijn recht wanneer de kinderen hun stoelen meenemen naar een bewegingslokaal.  
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime op stoelen gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je in een tandartsstoel zit. Ga zenuwachtig zitten, leun achterover en open je mond. Wrijf dan over je wang en speel alsof je je mond spoelt. Vraag wat je stoel voor een soort stoel is geworden.
Vermeld dat ze bij deze werkvorm niet mogen praten en geen echte spullen mogen gebruiken behalve de stoelen waar ze op zitten.

Warming up klassikaal.
De groep zit op stoelen verspreid door het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: Je stoel is de stoel van een astronaut. Je stoel is de troon van de koning(in). Je stoel is het zadel van een ridder. Je stoel is de stoel van een achtbaan.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen klassikaal.
De groep zit op stoelen naast elkaar  in tweetallen verspreid door het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een ander tweetal.

Spelopdrachten: Jullie zitten in de bioscoop bij een griezelige film. Jullie zitten in de bioscoop bij een lachfilm. Jullie zijn twee vissers aan de waterkant. Jullie zijn twee cowboys op een koets.

! Laat ook ideeën van de kinderen zelf uitbeelden.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie op stoelen te maken. Daarvoor kom ik langs bij je werkgroep om je een plek op te geven waarover die presentatie moet gaan.

Maak werkgroepen en loop langs om mondeling de locaties op te geven: op het sportveld, in de trein, in de wachtkamer van de dierenarts, in het vliegtuig, in het circus.

Spelen en spellen.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen houden zich bezig met het spelen en spellen van dieren. 
Print de lesopzet.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat deze dramales over dieren gaat.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: zwem als een vis, loop als een hond, loop als een olifant, sluip als een poes, kruip als een schildpad, spring als een kangoeroe.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Bepaal wie gaat staan en wie gaat zitten (laat ze dat eerst doen voordat je doorgaat). Als je zit speel je een dier als je staat ben je een mens.

Na iedere beurt wisselen ze de rollen om, de rol van mens bestaat uit het bedenken wat mensen zoal met het betreffende dier doen (verzorgen, voeren, mee spelen…) en dat uitbeelden bij en met hun medespeler.

De kinderen gaan staan en spelen zo lang  door tot je aangeeft dat ze van rollen moeten wisselen en het volgende dier doorgeeft.

Dieren: hond, poes, vis, paard, koe, eend, zeehond, dolfijn…

Kern: woordbreien met dieren.
De groep zit verspreid in het lokaal op de grond. Speel een dier voor, bijvoorbeeld een hond. Vraag aan de kinderen op welke letter dit dier eindigt als je het spelt. Na het juiste antwoord vraag je of iemand een dier weet dat start met dezelfde letter. Het kind dat de beurt krijgt benoemt zo’n dier, de hele klas speelt dat dier (gewoon door elkaar). Vervolgens vraag je naar de eindletter van het dier dat net gespeeld is, dat dier wordt weer klassikaal uitgebeeld. Ga net zo lang door tot je op een dood spoor zit en herhaal het met een nieuw startdier zo lang als de aandacht er voor is.

Afsluiting:
De groep zit in tweetallen tegenover elkaar en spelen ter afsluiting het woordbreien met dieren nogmaals.

Snoep!

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over snoepen en presenteren dat aan elkaar.
Opmerking: Omdat het leuk is om in deze les aan te sluiten bij de tijd van het jaar, zijn zeven opdrachtkaarten bijgevoegd. Kies er niet meer dan vijf. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je een suikerspin eet.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten: eet een wortel, eet een broodje kaas,  eet spaghetti, eet een sappige perzik, eet patat met mayonaise, eet een kippenpootje.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: B heeft een bepaald soort snoep en  eet daarvan. Als B zijn onzichtbare snoep neerlegt mag A raden wat het is. Daarna wisselen jullie.

Doe dit een keer voor voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Laat de kinderen in stilte kijken hoe jij een snoepje uit een rolletje haalt, het papiertje er vanaf haalt en het smaakvol opeet. Pas als jij het rolletje wegstopt mogen ze hun vinger opsteken.
Daarna gaan ze staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Er zijn van die situaties waarbij altijd wordt gesnoept. Je krijgt in een werkgroepje een opdracht om zo’n situatie te spelen. Zonder geluid te maken of echte spullen te gebruiken.

Opdrachten: schoolreis, circus, verjaardag, Pasen, Sinterklaas, na het afzwemmen, bij het Suikerfeest.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.
Maak niet meer dan vijf werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

SNOEP!

Jullie snoepsituatie: bij de bioscoop.

Tip:
Speel eerst dat je een kaartje koopt voordat jullie gaan snoepen.

Op pad.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een reiswijze en presenteren die aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je rolschaatsen onderbindt, rolschaats een stukje door het lokaal.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep zit verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. De opdrachten hebben te maken met verschillende manieren van reizen.

Spelopdrachten: je zit voor op een paardenkoets, in een raceauto, op een fiets, in een vliegtuig, in een roeiboot.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie:  Ik zeg waar A als eerste gaat reizen, A verzint zelf hoe hij gaat reizen. Daarna is B aan de beurt, die krijgt een andere plek waar hij moet reizen en kiest ook zelf hoe hij dat gaat doen. Je tegenspeler raadt op welke manier jij aan het reizen bent. Je mag geen geluid maken bij deze werkvorm.

Categorieën: in de lucht, in het water, in de ruimte, in de woestijn, op de Noordpool, in de bergen, onder water.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een pantomimepresentatie te maken waarin jullie op reis gaan. Op de opdrachtkaart staat een probleem dat jullie moeten oplossen.

Opdrachten: auto, luchtballon, tandems, hondenslee, te paard.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Jullie reizen per skateboard

Spelregels:
• Jullie skateboard gaat er vandoor: los het op.
• Pantomime: niet spreken, geen echte voorwerpen gebruiken.
• Zorg dat er geen geweld in jullie presentatie voorkomt.

de Grot.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een grot en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je door het donker loopt en een zaklamp pakt, zodat je alles wat beter kan zien.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je mag geen geluid maken.

Spelopdrachten: Je zwemt door het koude water, je steekt een fakkel aan zodat je kan zien waar je bent, je breekt een schatkist open, je verstopt je in een keukenkastje, je gaat naar de donkere kelder om een pak koekjes te pakken.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Voorwerpen. Iedere dag gebruiken we dingen zoals een schaar, een tandenborstel, een pen enzovoorts. A laat straks aan B zien hoe hij een voorwerpen gebruikt, B raadt wat het is.

De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie gaan zo in werkgroepen op expeditie naar een grot. Maar: vóór de ingang van de grot ligt een groot rotsblok, verzin hoe jullie dat weg krijgen. Binnen in de grot is het heel donker, wat hebben jullie bij je hiervoor? Wat vinden jullie in de grot? Wat heb je bij je?

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: De Grot.
Er ligt een rotsblok voor de grot: hoe krijgen jullie die daar weg?
Het is donker in de grot: hoe speel je dat?
Jullie vinden iets in de grot: wat?

Belangrijk: zorg dat er geen geweld in jullie verhaal voorkomt. Je mag geen geluid maken en geen echte spullen gebruiken.

Beroepen die helpen.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen verzinnen een pantomimepresentatie over een helpend beroep en presenteren dat aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie alsof je het verkeer regelt als een politieagent. Fluit daarbij zonder geluid op een denkbeeldig fluitje.

Warming up klassikaal.
De groep zitten verspreid in het lokaal op de grond.
Instructie: Verschillende beroepen gebruiken soms dezelfde spullen. Ik noem straks een voorwerp, je beeldt er verschillende beroepen mee uit zonder contact te maken met een klasgenoot.
Doe vóór: een hamer. Je gebruikt het steeds als een ander beroep, de kinderen steken hun vinger op als je van beroep bent veranderd (een timmerman, een beeldhouwer, een dokter, een rechter).

De kinderen gaan verspreid in het lokaal staan.
Spelopdrachten: schaar, draad en naald, kwast, tuinslang, een pen, enzovoort.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: A beeldt een beroep uit, B benoemt het niet maar geeft tegenspel. Bijvoorbeeld: A verbeeldt een schooljuf, B gaat zonder iets te zeggen als schoolkind zitten en steekt haar vinger op.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Doe dan de B-kant, laat het kind een beroep kiezen. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een presentatie te maken over een helpend beroep. Een beroep dus dat mensen of dieren helpt. Welk probleem komen ze tegen en hoe lossen ze dat op?

Opdrachten: De brandweer, de mensen van de ziekenauto, de schoonmakers, de klusjesmannen,
de dierenarts.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten en maak werkgroepen. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Een helpend beroep.

Jullie beroep: de politie.

• Je mag niet praten.
• Er mag geen geweld in voor komen.
• Welk probleem lossen jullie op?

Boodschappenlijst.

Werkvorm(en): pantomime.
Activiteit: De kinderen presenteren in werkgroepen een boodschappenlijstje aan elkaar.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les pantomime gaan spelen. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je een deur opent, ziet dat het regent (voel met je hand) en een paraplu opsteekt voordat je naar buiten gaat.
Vermeld dat je bij deze werkvorm niet mag praten en geen echte spullen mag gebruiken.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Verzin zelf de dingen die je kunt spelen bij de opdrachten.

Spelopdrachten: Welke dingen doe je in de vakantie: in het water, op  het water, aan het water,  in de sneeuw, op het ijs…

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: Jullie pakken je koffer in maar nemen ook mee wat de ander verzint om mee te nemen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan.
Ga tegenover het kind staan. Jij speelt bijvoorbeeld dat je jouw haren kamt en legt de kam voor  je in een denkbeeldige koffer. Het kind speelt ook het gebruik van de kam en ook iets dat hij zelf mee wil nemen, bijvoorbeeld een bal.
Jij speelt de kam, de bal en iets nieuws, bijvoorbeeld een tandenborstel.
Het kind speelt de kam, de bal, de tandenborstel en iets nieuws.
Enzovoorts.

De kinderen gaan staan, en spelen zolang door totdat je aangeeft dat ze weer op hun plek mogen gaan zitten. Als ze niet verder kunnen beginnen ze weer opnieuw.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Als je ver weg op vakantie gaat kan het zo zijn dat de mensen uit dat land jou niet kunnen verstaan. Je krijgt toch een boodschappenlijstje. Verzin hoe je wat er op staat zo kan uitbeelden dat de winkelbediende jou begrijpt en het juiste voor je pakt.

Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit. Per werkgroep presenteren ze hun boodschappenlijst. Na afloop mogen alleen de kinderen uit het publiek de vinger opsteken die alle dingen van het lijstje kunnen opnoemen.

Sprookjes.

Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal rond een beroep dat door veel mensen niet als erg fris wordt gezien en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, een plastic fles, een stok (zie ‘opmerking’).
Opmerking: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer dit door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een lepel van een heks. Roer er gemeen kijkend mee in een denkbeeldige toverketel. Vraag dan om welk sprookjesfiguur het gaat.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis.

Spelopdrachten: een gouden bal, een toverstaf, een kroon, een spinnenwiel, een tinnen soldaatje, de appel van Sneeuwwitje.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A verzint straks een sprookjesfiguur en speelt die voor B. Daarbij verander je de pittenzak van betekenis. Pas als A de pittenzak op de grond legt mag B zeggen om welk sprookjesfiguur het gaat. Daarna wisselen jullie.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Jij speelt bijvoorbeeld Hans (Hans en Grietje) die kruimels uit een zakje (de pittenzak) strooit. Het kind raadt welk sprookjesfiguur je speelt en speelt er daarna zelf een die jij dan mag raden. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, laat ze de pittenzakken inleveren. Laat de vijf voorwerpen zien.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om met behulp van deze voorwerpen een (deel van een) sprookje uit te beelden zonder daarbij te praten. De voorwerpen mag je tijdens het repeteren niet gebruiken omdat er maar één set is, tijdens het uitvoeren van jullie presentatie gebruik je ze natuurlijk wel. 

Opdrachten: Sneeuwwitje, Hans en Grietje, Roodkapje, De wolf en de 7 geitjes en Assepoester.

Bekijk de vijf voorwerpen en benadruk dat ze alle voorwerpen in iets anders moeten veranderen.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Sprookje met stok en lap

Jullie studeren een (deel van een) sprookje in: de wolf en de drie biggetjes.

Rollen: wolf, big 1, big 2, big 3, huisje 1, huisje 2, huisje 3, moeder van de biggen.

Spelregels:
Jullie mogen niet praten.
Alle voorwerpen moeten als iets anders worden gebruikt.

Aan tafel!

Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal rond een plek waar gegeten wordt en presenteren dat aan elkaar. 
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer de voorwerp door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een banaan. Pel de pittenzak als een banaan en neem er een denkbeeldige hap van. De kinderen  mogen raden waar de pittenzak in is veranderd.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis en maakt de zinnen die ik zeg spelend af.

Geef daar vooraf een voorbeeld van: als het buiten warm is eet ik een… (verander je pittenzak in een ijsje).

Spelopdrachten: Bij de snackbar haal ik een bakje… Bij de snoepwinkel haal ik een zakje… Voor de lunch heb ik bij me… Als ik dorst heb drink ik graag… In de bioscoop eet ik graag… Het liefste eet ik… Als ik jarig ben eet ik graag… Als het buiten warm is eet ik graag…

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A verzint een plek waar je eten kunt kopen en vertelt dat  aan B. B stapt op A af en bestelt iets.  A verkoopt B het voedsel en B rekent af (je pittenzak is de portemonnee).

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Laat het kind een plek verzinnen (laat hem zeggen: ‘ik ben de…’), kom als klant wat kopen en eet het ook ter plekke op. Vergeet niet af te rekenen.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een plek te spelen waar gegeten en gedronken wordt. Daarvoor veranderen jullie je pittenzakken in iets anders.

Vertel de kinderen dat de verkoper van eten alle pittenzakjes van het groepje moet hebben om eten te kunnen verkopen.

Opdrachten: verjaardag, bioscoop, restaurant, picknick, ijscoman.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).

Eet smakelijk!

Jullie spelen een verhaal op het strand.

• Verander alle pittenzakjes.
• Je mag er bij praten maar het hoeft niet.
• Geweld uitbeelden mag niet, speel aardige mensen.

Extra opdracht (alleen als je er aan toe komt):  laat iets gebeuren.