Te heet, te koud (winterversie)

Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal rond situaties waarbij het te heet en te koud is en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, een plastic fles, een stok (zie ‘opmerking’).
Opmerking 1: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Opmerking 2: deze les is zowel in de winter als in de zomer actueel, er zijn twee versies van deze les al na gelang het seizoen waarin je de les wil geven.
Dubbele kern: er zit een dubbele kern in deze les, hierdoor duurt hij 10-15 minuten langer dan normaal.

Zomerversie van ‘Te heet, te koud’

Print les

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer dit door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een warme beker drinken: doe alsof het heel koud is buiten, dat je je dan kan warmen aan een beker warm drinken. Vertel ook dat er vandaag bij objectenspel niet gesproken wordt en koppel eventueel terug naar de pictogrammen die je voor deze les hebt uitgekozen.

Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis.

Spelopdrachten: ijskrabber voor de autoruit, handvat van een sneeuwschuiver, zakje voer voor de eenden, een warme muts voor op je hoofd, lucifers om de openhaard mee aan te steken.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zitten in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie a is en wie b.
Instructie: a verandert de pittenzak straks in iets dat bij de winter past, b raadt het en daarna wisselen jullie zo lang tot ik zeg dat je mag stoppen.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Vraag een kind naar voren en speel alsof je gaat schaatsen, je pittenzak is de stoel waar je je aan vasthoudt om niet te vallen. Het kind mag het raden, daarna wisselen jullie en mag jij raden.
De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, laat ze de pittenzakken inleveren. De 5 voorwerpen liggen in het zicht.

Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een situatie te spelen waarbij het te koud is. Een andere groep speelt de te warme versie van jullie verhaal nadat jullie het hebben laten zien.
Je verandert de 5 voorwerpen daarvoor van betekenis. De voorwerpen mag je tijdens het repeteren niet gebruiken omdat er maar één set van is, tijdens het uitvoeren van jullie verhaal gebruik je ze natuurlijk wel.

Opdrachten:
Groep 1: Koud bij het water: er gebeurt een ongeluk.
Groep 2: Koud in huis, de elektriciteit valt uit dus ook de verwarming.
Groep 3: Koud op de boerderij: de dieren hebben het te koud, wat doet de boer?
Groep 4: Te koud op het schoolplein: wat doen de kinderen in de pauze?
Groep 5: Te koud in het pretpark: wat doen de gasten?

Bespreek kort de aandachtspunten van de pictogramkaarten en vertel nadrukkelijk dat er geen geweld mag worden uitgebeeld. Maak werkgroepen en deel de opdrachten mondeling uit. Geef ze een kleine 10 minuten de tijd om te repeteren. Na de presentaties krijgen de werkgroepen applaus en wordt er kort nabesproken. Daarna beeldt een andere werkgroep (zie schema bijlage in geprinte versie) in één minuut spontaan de zomerversie uit van de presentatie en komt de volgende groep met een winterpresentatie aan de beurt.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:
1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Wat is het grootste probleem in dit verhaal?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten). Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan de pictogrammen. Je kan ze daar ook uitprinten. Zonder het werken met aandachtspunten verklein je de kans op spelontwikkeling en inzicht, het is dus erg belangrijk om de pictogrammen te gebruiken. Voorbeeldvraag: ‘Waar was er sprake van een heldere gezichtsuitdrukking?’

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Een onverwachte wedstrijd.

Werkvorm(en): Nasynchronisatie.
Activiteit: De kinderen verzinnen een nagesynchroniseerde voetbalscène met een onverwachte gebeurtenis.
Opmerking: Bij nasynchronisatie verwoordt de ene speler (de stemacteur) de tekst en gedachten van de andere speler (de spelacteur). Het staat ook bekend als ‘dubbing’.
Print lesopzet en opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan nasynchroniseren. Als je een DVD afspeelt zie je in het menu vaak verschillende talen staan, in al die landen zijn acteurs bezig geweest om stem te geven aan de rollen die meespelen.
Ter illustratie doe je een stukje voor: kies een kind die je een korte spelopdracht geeft, jij gaat uit het beeld van het publiek staan en doet de stem van dat kind.
Spelopdracht: ‘Je bent aan het voetballen en schiet de bal per ongeluk op het dak. Je moet huilen. Daarna pak je een tak en schuift de bal ermee van het dak. Je bent blij en voetbalt verder’.

Warming up 1 tweetallen: losse oefeningen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, na iedere opdracht wisselen ze.

Instructie voor de spelacteurs: je zingt het volkslied,  je kijkt hoe je ploeg net een doelpunt mist,  je ziet hoe je ploeg een punt scoort,  je doet je voetbalschoenen aan maar er zit een spin in.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up 2 tweetallen: situaties.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie de stemkant doet en wie de spelkant, na iedere opdracht wisselen ze.

Instructie voor de spelacteurs:
Je houdt de bal hoog en krijgt hem per ongeluk op je neus.
Tijdens het voetballen neem je een slok water, er zit iets raars in waar je ziek van wordt.
Je fluit een wedstrijd, er poept een vogel op je hoofd.
Je juicht want je ploeg scoort, daarna wordt het doelpunt afgekeurd door de scheidsrechter.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Gebruik de opbouw van het verhaal op A4 formaat.

Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een verhaal te maken in 4 stappen. In stap 1 zijn jullie aan het voetballen, in stap 2 gebeurt er iets onverwachts: dat kan van alles zijn, verzin iets fantasierijks. In stap 3 wordt het onverwachte van het veld gehaald, het probleem wordt opgelost. En aan het einde, in stap 4, gaan jullie door met voetballen.

Maak 5 groepen en zet ze in het lokaal, deel de opbouw van de opdracht uit. Laat ze ongeveer 8 minuten zelfstandig repeteren, zet ze daarna terug in hoefijzeropstelling. Let op: de teams moeten bij elkaar zitten.

Instructie: Zorg dat je straks stil bent als een groepje zijn werk presenteert, en hard klapt na afloop. Ieder groepje gaat straks de stemmen doen van een ander groepje, het groepje dat gaat spelen vertelt aan het groepje dat nasynchroniseert wat er in stap 2 gebeurt.

Zet groepje 1 op de spelvloer, groepje 5 gaat hun stemmen doen.

Het gaat het snelst wanneer jij de stemverdeling bepaalt, maar schat zelf in hoe je dat wil organiseren. De stemgroep moet dus het onderwerp weten om te kunnen nasynchroniseren.

Schema stemgroep-spelgroep:
Groep 5 doet de stem van groep 1.
Groep 4 doet de stem van groep 2.
Groep 2 doet de stem van groep 3.
Groep 3 doet de stem van groep 4.
Groep 1 doet de stem van groep 5.

Bomen

Werkvorm(en): jabbertalk.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw). Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print les + opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je een boom aan het omhakken bent, het lukt niet, dan leun je uitgeput tegen de denkbeeldige boom die dan alsnog omvalt.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond.
Instructie: Jullie krijgen een opdracht waarbij je zoveel mogelijk moet jabberen, als je een paar tellen niks hebt gezegd moet je proberen door te praten.

Opdrachten.
Jullie proberen een kaars aan te steken met een lucifer, maar dat mislukt steeds.
Jullie willen je omgehakte boom in de auto vervoeren, dat is niet makkelijk.
Jullie tuigen de kerstboom op en zingen in jabbertalk een kerstliedje.
Jullie bouwen een vlot van hout en varen weg.

De kinderen gaan staan en spelen door  totdat je aangeeft dat er een nieuwe opdracht komt. Dan mogen ze gaan zitten waar ze op dat moment in het lokaal zijn.

Warming up viertallen.
De tweetallen gaan bij het dichtstbijzijnde tweetal zitten, ze bepalen wie tweetal A is en wie tweetal B.

Instructie: Tweetal A gaat de houtsnijwinkel van tweetal B in en maakt in jabbertalk duidelijk wat ze van hout gemaakt willen hebben. Tweetal B gaat zagen en timmeren en maakt dat, daarna rekenen jullie af.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Doe de deur open en bestel in jabberaal een houten speelauto. Stimuleer het kind om de auto te maken en reken daarna af, vergeet het applaus voor je tegenspeler niet. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen een boom op je opdrachtkaart en wat je met die boom gaat doen. In jabbertaal maken jullie een verhaaltje waarin je met die boom aan de slag gaat.

Opdrachten: Populier  (klompen), Apenbroodboom (touw e.d.), Ceder (roeiboot), Dennenboom (papier), Larix (slee/eskimo’s).

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten,. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Extra informatie.
Mocht je het leuk vinden kun je na afloop wat extra informatie geven:
Populier  (klompen): klompen worden ook wel van wilgenhout gemaakt.
Apenbroodboom (touw e.d.):  vrijwel alles van de boom wordt gebruikt. De zaden gegeten, schillen als brandstof gebruikt en zelfs als tabak, en van het boomschors  maakt men dus kleding en touw.
Ceder (roeiboot): De grootste boten waren meer dan 20 meter lang.
Dennenboom (papier): papier kan worden gemaakt van natuurlijke grondstoffen zoals riet, bamboe of hout, of door hergebruik van materialen zoals oude kleding of oud papier. Het woord papier komt van de Cyperus papyrus, een cypergrassoort die in Egypte langs de Nijl groeit.
Larix (slee/eskimo’s): voordat er hout werd verhandeld werd er alleen drijfhout gebruikt door de ekimo’s (vóór 1721). In hun gebied groeien geen bomen.

Wintersportpaniek!

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een verhaal waar een wintersport in voorkomt en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: eigen mutsen en handschoenen (optioneel).
Print les + opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot.

Spelopdrachten:
Je springt in een bobslee en gaat zitten (op de grond) en gaat de ene na de andere bocht om.
Je draait rondjes op je kunstschaatsen.
Je bent aan het skiën.
Je bent aan het schaatsen.
Je bent aan het langlaufen.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.

Instructie: Jullie kiezen samen een wintersport, A bedenkt als eerste een probleem en speelt dat. B speelt mee. Daarna kiezen jullie een andere wintersport en verzint B een probleem om uit te beelden. Dan speelt A mee. Je moet er bij praten.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Stel  bijvoorbeeld voor dat jullie schaatsen en laat je schaats in het ijs vastzitten. Stimuleer het kind om mee te spelen, vergeet niet te praten (het is acteerspel). Na het applaus voor je medespeler leg je uit dat je als tweetal een sport kiest en om beurten een probleem moet verzinnen. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.

Instructie: Stel je voor jullie zijn in de bergen op vakantie: wandelen, kamperen, picknicken. Maar ineens ontstaat er paniek en jullie moeten vluchten. Het enige dat je daarvoor kan gebruiken zijn je wintersportspullen… Je krijgt straks een wintersport op een opdrachtkaart. Waardoor jullie in paniek raken moeten jullie zelf verzinnen.

Opdrachten: skiën, bobsleeën, schaatsen, schansspringen, snowboarden.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten, en het stappenplan om een verhaal mee te verzinnen (bijlage 1). Verdeel de groep in maximaal 5 werkgroepen en verdeel de opdrachtkaarten. Als kinderen hun wintersport niet kennen kun je de beschrijving van bijlage 2 gebruiken om die uit te leggen wanneer de afbeelding op de opdrachtkaart niet afdoende is. Na afloop van iedere presentatie volgt applaus en een (korte) nabespreking.

Advies gebruik pictogrammen Acteerspel »

Pictogrammen zijn in deze methode cruciaal om te gebruiken, het zijn je aandachtspunten: je bespreekt er op na en je leert je kinderen op zowel actief als receptief niveau wat bij de kunstvorm theater van belang is. Kijk voor de toepassing van die pictogrammen op deze pagina.
We willen je graag adviseren welke pictogrammen je zou kunnen gebruiken. Let op, voor de leeftijdsgroep waar jij mee werkt zijn dat hooguit 2 pictogrammen: je wil je kinderen niet overvragen.

Welke pictogrammen passen bij deze les?
Denk aan je mimiek
Ga niet voor elkaar staan
Niet door elkaar praten.
Niet met je rug naar het publiek toe staan.
Speel met gebaren.
Speel vanuit lichaamshouding.
Speel in het midden van het spelvlak.
Spreek verstaanbaar.

Er is nog een andere werkwijze (toepassing 2), die kun je hier bekijken.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:

1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Waardoor raakten de spelers in paniek?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten).

Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan verdere didactische adviezen.

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Beetje Eng

Werkvorm(en): acteerspel.
Activiteit: De kinderen verzinnen een presentatie over een bepaalde angst en presenteren dat aan elkaar.
Voorbereiding: in de leskern maak je maximaal 5 werkgroepen, en er staan meer dan 5 suggesties voor kernopdrachten. Kruis voorafgaand aan de les aan welke 5 opdrachten je wil gaan gebruiken.
Print les + opdrachtkaarten

Er is nog een les met griezelthema voor deze groep, klik hier om die te bekijken.

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les gaan acteren. Benadruk dat je bij acteerspel duidelijk moet spreken en vanuit houding en gebaar moet spelen.

Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot, je mag geluid maken.

Spelopdrachten: je zit op de bank en ziet een spin over de muur kruipen, je moet iets uit een donkere kelder halen van je ouders, je loopt op straat en moet langs een griezelig huis lopen, je zit in de bioscoop en de film is net iets te eng, je zit op de wc. en ineens hoor je een harde knal.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.

Instructie: Jullie krijgt spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met andere tweetallen. Je moet er bij praten.

A pakt stiekem een koekje, B is de vader of moeder en betrapt A.
B is verdwaald, B is een enge zwerver die wil helpen.
A en B zijn in een winkel: het licht gaat uit en de winkel sluit.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een verhaal in te studeren dat als volgt verloopt [laat het A4 zien met de gezichten]:
Stap 1: er is niets aan de hand.
Stap 2: jullie worden bang voor iets.
Stap 3: jullie worden geholpen.

Let op: er mogen meerdere kinderen bang zijn en er mogen meerdere kinderen helpen.

Hang het A4 met de gezichten zichtbaar in het lokaal. Verdeel de groep in maximaal 5 werkgroepen en deel de opdrachten mondeling uit. Na afloop van iedere presentatie volgt applaus en een (korte) nabespreking.

Opdrachten: inbrekers, spoken, het onweer, een grote hond, een spin, het donker, een eng geluid op zolder, clowns.

Advies gebruik pictogrammen Acteerspel »

Pictogrammen zijn in deze methode cruciaal om te gebruiken, het zijn je aandachtspunten: je bespreekt er op na en je leert je kinderen op zowel actief als receptief niveau wat bij de kunstvorm theater van belang is. Kijk voor de toepassing van die pictogrammen op deze pagina.
We willen je graag adviseren welke pictogrammen je zou kunnen gebruiken. Let op, voor de leeftijdsgroep waar jij mee werkt zijn dat hooguit 2 pictogrammen: je wil je kinderen niet overvragen.

Welke pictogrammen passen bij deze les?
Denk aan je mimiek
Ga niet voor elkaar staan
Niet door elkaar praten.
Niet met je rug naar het publiek toe staan.
Speel met gebaren.
Speel vanuit lichaamshouding.
Speel in het midden van het spelvlak.
Spreek verstaanbaar.

Er is nog een andere werkwijze (toepassing 2), die kun je hier bekijken.

Nabespreken van een presentatie bij drama »

Een nabespreking van een presentatie bij drama bestaat uit 3 aspecten:

1: De opdracht. Bijvoorbeeld: Waar zijn ze bang voor in deze presentatie?
2: Iets dat het competente gevoel stimuleert, zoals een publiekscompliment. Bijvoorbeeld: ‘Publiek, benoem een sterk moment uit deze presentatie’.
3: Het spel. Dit doe je naar aanleiding van pictogrammen (aandachtspunten).

Onderaan het klassenmenu staat een link naar het leerkrachtscherm, daar staan verdere didactische adviezen.

Behandel op tempo deze 3 aspecten. Wil je vakdidactisch correct nabespreken maak dan een notitie op je lesopzet voordat je de les geeft.

Wil je iets kwijt over deze les?
Een aanvulling, idee, opmerking over deze les? Heb je een foutje gezien, of wil je ons laten weten hoe de les is gegaan: vul onderstaand formulier in. We zijn blij met iedere reactie, het helpt ons om de kwaliteit te waarborgen die je van ons gewend bent.

Groep 4 – Sport & Spel

Werkvorm(en): tableaus.
Activiteit: de kinderen verzinnen tableaus van een sport of spel  en presenteren die aan elkaar.
Benodigdheden: een fluitje o.i.d. om het spel te ‘bevriezen’.
Opmerking: pas opdrachten met pen aan als je denkt dat ze de sport of het spel niet kennen.
Print les + opdrachten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les tableaus gaan maken, z.g. ‘levende foto’s’. Ga ter illustratie als standbeeld staan, bijvoorbeeld als iemand die tennist.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: a zet b straks als een pop in een houding waaruit een sport of spel moet blijken. B raadt hoe hij staat.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Kies een kind en zet hem in een houding (bijvoorbeeld ‘duiken’). Vraag om welke sport het gaat en laat applaudisseren voor het kind. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Warming up klassikaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Als het fluitje klinkt ‘bevries’ je zoals je op dat moment bent, het is absoluut niet de bedoeling dat je ook maar iets beweegt na het fluitje.

Spelopdrachten: touwtje springen, een bordspel spelen, koek happen, zaklopen, spijkerpoepen, schaatsen, paardensport, tennis.

Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen voor je op het fluitje blaast.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om een foto (tableau) te maken alsof jullie bezig zijn met een sport of spel.

Opdrachten: schaatsen, tikkertje, wedstrijd zwemmen, hockey, verstoppertje.

Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten (zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht). Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.

Opmerking: Bij het uitvoeren in de leskern sluit het publiek steeds de ogen terwijl de spelers de tableaus klaarzetten. Jij geeft het teken waarop het publiek mag kijken.

Groep 4: Bomen

Werkvorm(en): jabbertalk.
Opmerking: jabbertalk is een ander woord voor ‘fantasietaal’, begeleid het met een accent op non verbaliteit (gezichtsuitdrukking, gebaar enzovoorts).  Zoek voor voorbeelden op you tube bijvoorbeeld onder ‘Pingu’ en beluister ‘Vlieg met me mee’ (Paul de Leeuw). Er is geen vaste taalvorm, alles kan en mag.
Print lesopzet + opdrachtkaarten

Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les met jabbertalk aan de slag gaan. Speel ter illustratie van de werkvorm alsof je een boom aan het omhakken bent, het lukt niet, dan leun je uitgeput tegen de denkbeeldige boom die dan alsnog omvalt.

Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond. Instructie: Jullie krijgen een opdracht waarbij je zoveel mogelijk moet jabberen, als je een paar tellen niks hebt gezegd moet je proberen door te praten.

Opdrachten.
Jullie proberen een kaars aan te steken met een lucifer, maar dat mislukt steeds.
Jullie willen je omgehakte boom in de auto vervoeren, dat is niet makkelijk.
Jullie tuigen de kerstboom op en zingen in jabbertalk een kerstliedje.
Jullie bouwen een vlot van hout en varen weg.

De kinderen gaan staan en spelen door  totdat je aangeeft dat er een nieuwe opdracht komt. Dan mogen ze gaan zitten waar ze op dat moment in het lokaal zijn.

Warming up viertallen.
De tweetallen gaan bij het dichtstbijzijnde tweetal zitten, ze bepalen wie tweetal A is en wie tweetal B.

Instructie: Tweetal A gaat de houtsnijwinkel van tweetal B in en maakt in jabbertalk duidelijk wat ze van hout gemaakt willen hebben. Tweetal B gaat zagen en timmeren en maakt dat, daarna rekenen jullie af.

Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Doe de deur open en bestel in jabberaal een houten speelauto. Stimuleer het kind om de auto te maken en reken daarna af, vergeet het applaus voor je tegenspeler niet. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.

Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling
Instructie: Jullie krijgen een boom op je opdrachtkaart en wat je met die boom gaat doen. In jabbertaal maken jullie een verhaaltje waarin je met die boom aan de slag gaat.

Opdrachten: Populier  (klompen), Apenbroodboom (touw e.d.), Ceder (roeiboot), Dennenboom (papier), Larix (slee/eskimo’s).

Maak werkgroepen, deel de opdrachtkaarten uit.

Extra informatie.
Mocht je het leuk vinden kun je na afloop wat extra informatie geven:
Populier  (klompen): klompen worden ook wel van wilgenhout gemaakt.
Apenbroodboom (touw e.d.):  vrijwel alles van de boom wordt gebruikt. De zaden gegeten, schillen als brandstof gebruikt en zelfs als tabak, en van het boomschors  maakt men dus kleding en touw.
Ceder (roeiboot): De grootste boten waren meer dan 20 meter lang.
Dennenboom (papier): papier kan worden gemaakt van natuurlijke grondstoffen zoals riet, bamboe of hout, of door hergebruik van materialen zoals oude kleding of oud papier. Het woord papier komt van de Cyperus papyrus, een cypergrassoort die in Egypte langs de Nijl groeit.
Larix (slee/eskimo’s): voordat er hout werd verhandeld werd er alleen drijfhout gebruikt door de ekimo’s (vóór 1721). In hun gebied groeien geen bomen.