Werkvorm: werken met prenten.
Je vertelt een verhaal waarbij naar aanleiding van prenten wordt uitgebeeld. Zet stoelen of banken in een u-vorm.
Wanneer jij een prent laat zien zitten de kinderen waar ze zijn, verspreid in het lokaal. Dit voorkomt overbodig lopen naar stoelen of banken.
Benodigdheden: pet voor vader, heksenhoed.
Print de lesopzet inclusief prenten.
Tip: print het bestand dubbelzijdig en bij voorkeur op A3-formaat af, als je de prent aan de kinderen laat zien kan je aan de achterkant de lesinhoud lezen.
Warming up: De kinderen staan verspreid in het lokaal.
Inleiding: Deze les gaat over het sprookje Hans en Grietje, maar vandaag draaien we dingen uit het sprookje om.
Spelvragen: (laat een paar ideeën klassikaal uitbeelden)
Als de heks in het verhaal lief is, wat voor lieve dingen kan ze dan doen?
Als Hans en Grietje in het verhaal niet lief zijn, wat voor vervelende dingen kunnen ze dan doen?
Alle kinderen zitten aan de kant, kies één kind uit en laat hem de vader spelen.
Prent 1:
Vertellen: Er was eens een vader, hij had veel kinderen. De meisjes noemde hij Grietje en de jongens Hans. Maar het waren geen lieve kinderen, vader moest de hele dag werken in huis.
Laat een van de kinderen aan de kant vader een huishoudelijke opdracht geven, op een onvriendelijke manier. Laat vader dat uitbeelden.
Vertellen: De Grietjes en Hansen deden alleen maar leuke dingen.
Spelvraag: Welke leuke dingen deden de vervelende zoal? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
De kinderen zitten waar ze zijn, het kind dat vader speelt mag z’n hoed tijdelijk inleveren zodat hij kan meedoen met de rest.
Vertellen: vertel dat de Grietjes en Hansen hun vader willen achterlaten in het bos. Ze nemen hem mee naar het bos en zeggen dat hij daar op hen moet wachten, dan rennen ze het bos in.
Prent 2:
Vertellen: Maar verdwalen! Steeds willen dieren uit het bos hen helpen, maar ze sturen ze steeds weg.
Spelvraag: Welke lieve dieren zijn er in het bos? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen, en laat ze verdrietig kijken als twee Grietjes en Hansen BOEH! roepen).
Vertellen: vertel dat de Grietjes en Hansen een prachtig snoephuisje zien, maar…
Geef één kind de heksenhoed
Prent 3:
Vertellen en laten uitbeelden: Dat ze die helemaal opeten omdat ze met zo veel zijn! Het hele dak van koek ging eraan en de muren van chocola verdween in de monden van de vervelende kinderen.
Alle kinderen zitten aan de kant, het heksenkind komt naar voren en beeldt uit wat jij vertelt.
Vertellen: De heks vond het verschrikkelijk, haar mooie huisje was stuk. Maar de Grietjes en Hansen hadden geen spijt. Ze lieten haar werken (een kind van de kant geeft een opdracht) en de arme heks moest alleen maar eten toveren (een kind van de kant geeft een opdracht).
Ondertussen deden zij alleen maar leuke dingen in het bos.
Spelvraag: welke leuke dingen doen de Grietjes en Hansen in het bos? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
De heks levert haar heksenhoed weer in, de kinderen gaan zitten waar ze zijn.
Vertellen: vertel dat de kinderen het liefst de heks zouden willen opeten. Maar ze vonden haar wat te dun om op te eten.
Prent 4:
Vertellen: En daarom bakten ze taarten voor haar! Ze hadden daar wel veel spullen voor nodig, maar hoe komen ze daar aan?
Spelvraag: Welke spullen heb je nodig om taarten en koekjes te bakken en hoe komen ze daar aan?
Suggesties: melk (melken), eieren (eieren rapen), meel (uit de molen), suiker (van de suikerbiet).
Spelvraag: Hoe bak je taarten en koekjes?
Alle kinderen zitten aan de kant, het kind dat de heks speelt doet haar heksenhoed weer op.
Vertellen en tegelijkertijd uitbeelden: vertel dat de heks de oven moet aansteken om meer taarten te bakken. De heks sleept met het hout en verzint een plannetje. Ze maakt een vuurtje (laat de heks blazen en vuur maken) en roept dan: Oh nee! Hans is er in gevallen! (laat het kind dat roepen).
Vertel dat alle Grietjes en Hansen gaan staan (laat ze op de bank staan) en in de oven springen om hun broertje te redden (laat ze van de bank af springen en daarna gaan zitten).
Vertellen: vertel dat de heks de oven dicht doet en ze nooit meer last had van de gemene Grietjes en Hansen. En dat net op dat moment heel veel lieve bosdieren in het verhaal komen.
Spelvraag: welke lieve bosdieren zijn er? (kies er één uit en laat die kort klassikaal uitbeelden, laat de kinderen dan op de grond zitten waar ze zijn). En wie hebben ze meegebracht?
Geef het kind dat vader speelt de vader-pet.
Prent 5:
Vertellen: Inderdaad, die arme vader was nog steeds verdwaald! De heks vertelde het hele verhaal en vader was super blij met dat verhaal én met de heks…
Afsluiting:
Vertellen: ze hadden een klein feestje met de dieren (laat iedereen vrolijk dansen) met muziek en taart en koekjes.
En Vader en de Heks leefden…. Inderdaad.
Einde.
Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.
Dus niet zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De markt’.
Jij: ‘Goed zo, de markt. Ga maar dingen verkopen ’.
Maar zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De markt’.
Jij: ‘Goed zo, de markt. Zet je marktkoopman hoed op, til met zware kratten fruit of vis. Bouw je kraam op… ’. Enzovoorts.
Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.