Werkvorm: teacher in role. Teacher in role is een werkvorm waarbij je schakelt tussen vetteller en speler. Wanneer je vertelt zet je af en toe een hoofddeksel op en speelt een rol.
Teacher in role is echt dolle pret om te doen, je helpt jezelf door op de volgende zaken te letten.
A: kies voor iedere rol een herkenbare houding (breed voor de ene rol, krom voor de andere. Dit helpt jezelf en het publiek bij het onderscheid maken tussen de rollen.
B: zorg dat beide rollen een ander hoofddeksel dragen, dit stimuleert de inleving.
C: maak je geen zorgen. Je hoeft echt geen goede speler te zijn voor deze werkvorm, doorgaans gaan kleuters er makkelijk in mee.
Benodigdheden: basisspullen uit het kleuter speellokaal dat de sprookjes oma kan gebruiken als magische materialen. Hoofddeksel voor de oma en kroon voor één leerling.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt. Maak een grote spiekbrief op A3 formaat en hang die aan de muur.
Print de lesopzet.
Print de opa-versie van de lesopzet.
Warming up:
De kinderen staan verspreid door het lokaal.
Instructie: Ik ga jullie een verhaal vertellen en daar komen de volgende dingen in voor:
Dwergen: Spelvraag: wat zijn dwergendingen om uit te beelden? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Reuzen: Spelvraag: wat zijn reuzendingen om uit te beelden? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Sprookjesfiguren in het kasteel: Spelvraag: welke figuren wonen er in een kasteel? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
De start:
De kinderen zitten verspreid door het lokaal op de grond.
Vertel dat we een nieuw sprookjesfiguur gaan verzinnen: een sprookjesoma. Bedenk met elkaar welke drie magische dingen zij bij zich kan hebben (bijvoorbeeld en paraplu, wandelstok, breinaalden, handtas, bolletje wol, huisdier). Neem neutrale materialen om die straks te gaan verbeelden.
Vertel dat er een oma is die wat eenzaam is en graag nieuwe vrienden wil, ze woont bij een bos maar durfde daar nooit in te gaan omdat er vreemde geluiden vandaan komen.
Doe de hoed op en spreek de kinderen aan: stel je aan ze voor en vertel dat je voor het eerst het donkere bos in durft.
Deel 1: de dwergen.
Vertel dat sprookjesoma door het sprookjesbos loopt en langs het dwergendorp komt.
Denkbeeldig omkleden: dwergenmuts, baardjes, staartjes, laarsjes…
Spelvraag: wat doen dwergen zoal de hele dag (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Spelvraag: wat voor groot probleem kunnen de dwergen krijgen?* Kies één antwoord uit.
Teacher-in-role: oma gebruikt één van haar magische spullen. Ze staat er zelf versteld van dat ze dat kan! Als besprekend en spelend lost ze het probleem van de dwergen op.
Ze nemen afscheid van elkaar, en oma loopt verder.
Deel 2: de Reuzen.
Vertel dat sprookjesoma door het sprookjesbos loopt en langs het reuzendorp komt.
Denkbeeldig omkleden: reuzenmuts, spieren, zeven mijlslaarzen….
Spelvraag: wat doen reuzen zoal de hele dag (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Spelvraag: wat voor groot probleem kunnen de reuzen krijgen?* Kies één antwoord uit.
Teacher-in-role: oma gebruikt één van haar magische spullen. Ze staat er zelf versteld van dat ze dat kan! Als besprekend en spelend lost ze het probleem van de reuzen op.
Ze nemen afscheid van elkaar, en oma loopt verder.
Deel 3: de mensen uit het kasteel.
Vertel dat sprookjesoma door het sprookjesbos loopt en langs het kasteel komt.
Denkbeeldig omkleden: kronen, helmen, jurken, harnas, kokskleren, deftige schoenen, laarzen….
Spelvraag: wat doen mensen uit het kasteel zoal de hele dag (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Spelvraag: wat voor groot probleem kunnen de mensen uit het kasteel krijgen?* Kies één antwoord uit.
Teacher-in-role: oma gebruikt één van haar magische spullen. Ze staat er zelf versteld van dat ze dat kan! Als besprekend en spelend lost ze het probleem van de mensen uit het kasteel op.
Ze nemen afscheid van elkaar, en oma loopt verder.
De afloop:
Vertel dat de koning super blij is met de heldendaden die oma heeft verricht. Geef de kroon aan een kleuter en laat hem lieve dingen zeggen tegen jou als oma.
Vertel dat oma officieel een sprookjesfiguur is en nooit meer eenzaam: ze woont vlakbij het bos en maakt nu iedere dag een wandeling om met haar nieuwe vrienden te spelen.
Alle figuren uit het verhaal komen feesten, zet daar eventueel een muziekje bij op.
Einde
* een probleem kiezen.
Door samen te praten over het probleem van de rolgroep leren kinderen invloed uitoefenen op een verhaallijn. Ze ervaren eigenaarschap en maken zo het verhaal van zichzelf.
Om je een beeld te geven wat je zou kunnen krijgen aan antwoorden: ze zijn ergens bang voor, er is schaarste aan eten of water, iets bedreigt hen (een slechterik), iets is kwijt of kapot. Bij de oplssing kun je ook losse leerlingen inzetten: neem je vrijheid.
Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.
Dus niet zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De markt’.
Jij: ‘Goed zo, de markt. Ga maar dingen verkopen ’.
Maar zo:
Jij:‘Wat was er vroeger in een stad te zien?’.
Kind antwoordt: ‘De markt’.
Jij: ‘Goed zo, de markt. Zet je marktkoopman hoed op, til met zware kratten fruit of vis. Bouw je kraam op… ’. Enzovoorts.
Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.