Vertelpantomime: Vertelpantomime is een werkvorm waarbij je een verhaal vertelt dat synchroon aan de vertelling wordt uitgebeeld door de kinderen. Als er dus staat ‘Vertel…’ is het de bedoeling dat de kinderen gelijktijdig met je vertelling meespelen.
A: vertel coachend, bijvoorbeeld: de kabouters staan op, wrijven in hun ogen –goed zo kabouters- en kammen hun baardjes en staartjes. Ze doen hun raam open…
B: zet een streep op de grond voor de hoofdpersoon of hoofdpersonen als veilige zone voor enthousiaste andere personages in het verhaal.
C: vertel met dialogen (spreekteksten).
D: doe gebaren e.d. mee zodat het duidelijk is wat je bedoelt.
Benodigdheden: kerstmuts, Rudolfmuts knippen, twee stoelen.
Maak een vlak op de grond waar alleen de Kerstman en Rudolf komen om te voorkomen dat ze onder de voet worden gelopen. Als de groep moet graven enz. moeten de kerstman en Rudolf even uit de menigte worden gehaald.
Print de lesopzet inclusief spiekbrief.
Tip: vertel zonder papier in je handen, print de spiekbrief uit en hang die ergens neer zodat je je handen vrij hebt. Opmerking: dit vertelpantomime kan mits twee keer geoefend ook dienstdoen als kerstspel.
Er is nog een kerst dramales voor deze groep, klik hier om die te bekijken.
Warming up: De kinderen staan verspreid door het lokaal. Meld dat je een verhaal gaat vertellen waar winter en kerst in voorkomt.
Spelvraag 1: Wat zijn ‘winterdingen’? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: bibberen, sneeuwpoppen maken, schaatsen, warm aankleden.
Spelvraag 2: Welke dingen horen bij kerst? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: elkaar vrolijk kerstfeest wensen, kerstboom hakken en optuigen, cadeautjes uitpakken en mee spelen.
De start.
Kies een tweetal uit, de één speelt de Kerstman, de ander Rudolf. Geef ze de hoofddeksels, Zet de Kerstman op een stoel, Rudolf op vier poten ervoor.
Vertellen (laat Kerstman en Rudolf meebewegen):
Vertel dat de Kerstman en Rudolf door de lucht vliegen en ergens in het bos willen uitrusten, ze eten wat maar als ze weer verder willen is de arrenslee te ver in de sneeuw gezakt en vastgevroren. Ze proberen om hem eruit te trekken maar dat mislukt.
Herhaling: Ze duwen en trekken, maar de slee zit muurvast. Ze kijken elkaar aan: geen kerst dit jaar? De Kerstman roept om hulp.
Rolgroep 1: de houthakkers.
Denkbeeldig omkleden: doe je spierballen aan, je jas aan, pak je bijl.
Spelvraag 3: Wat doet een houthakker? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: zagen, hakken, slepen, tillen.
Ze gaan naar de Kerstman en Rudolf maar blijven achter de streep.
Vertellen:
Vertel dat de Kerstman alles uitlegt, de houthakkers beginnen in de grond te hakken en trekken aan de slee. Maar het lukt niet en de bijlen zijn bot geworden. De houthakkers gaan de bijlen slijpen (laat ze op de banken zitten) en de Kerstman en Rudolf zijn weer alleen.
Ze proberen het nog eens zelf, eten een kerstkransje voor de inspiratie maar ze komen er niet uit. De Kerstman roept om hulp.
Rolgroep 2: de kabouters.
Denkbeeldig omkleden: kabouterbaardjes (jongens), kabouterstaartjes (meisjes), puntmutsen, schep in de hand, geen handschoenen.
Spelvraag 4: Wat doen kabouters in de winter?(laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: sneeuwscheppen (koude handen), hout sprokkelen voor het vuur, thee drinken.
Ze gaan naar de Kerstman en Rudolf door de sneeuw voor hun met hun schepje weg te scheppen. Ze blijven achter de streep en blazen in hun handen.
Vertellen:
Vertel dat de Kerstman alles uitlegt, de kabouters scheppen maar de grond is bevroren en ze hebben hele koude handen. Ze zijn te klein, het werkt niet. Ze gaan naar huis om hun handen te warmen (laat ze op de banken zitten) en de Kerstman en Rudolf zijn weer alleen.
Ze proberen het nog eens zelf, duwen en trekken maar ze komen er niet uit. De Kerstman roept om hulp.
Rolgroep 3: de beren.
Denkbeeldig omkleden: berenklauwen, berenvacht, berenbuik (leeg).
Spelvraag 5: Wat doet een beer in de winter? (laat een aantal antwoorden klassikaal uitspelen).
Suggesties: slapen, snurken, draaien in hun bed.
Vertellen:
Vertel dat de beren wakker worden, zich uitrekken en denken dat het lente is. Ze gaan verbaasd naar de Kerstman die alles uitlegt. De beren proberen van alles: graven, schuiven met sneeuw, maar ze vallen om van de honger en zijn helemaal niet zo sterk Ze gaan naar hun hol om verder te slapen (laat ze op de banken zitten) en de Kerstman en Rudolf zijn weer alleen.
Ontknoping:
Vertellen: vertel dat Rudolf moet huilen, de Kerstman troost maar moet ook huilen. Vertel dat hun tranen (bloep, bloep) in de sneeuw vallen en… die smelt!! De twee juichen van plezier en alle bewoners van het bos (houthakkers, kabouter en beren) komen kijken (kinderen komen van de bak erbij staan). Ze juichen mee. De Kerstman geeft de houthakkers nieuwe bijlen, de kabouters handschoentjes en de beren kerstkransjes. En het blijft nog lang gezellig in het bos.
Een spelvraag is een vraag waarvan een paar antwoorden (veelal klassikaal) worden uitgebeeld. Kleur het spel in, daarmee bedoelen we dat je niet alleen de vraag stelt en de antwoorden laat uitbeelden, maar het spel daar omheen ook meepakt.
Dus niet zo:
Jij:‘Wat doen kabouters?’
Kind antwoordt: ‘Sneeuwscheppen’.
Jij: ‘Goed zo, sneeuwscheppen. Ga maar sneeuwscheppen ’.
Maar zo:
Jij:‘Wat doen kabouters?’
Kind antwoordt: ‘Sneeuwscheppen’.
Jij: ‘Goed zo, sneeuwscheppen. Zet je kaboutermuts hoed op, doe je laarzen aan, kijk naar buiten: Oh, het heeft gesneeuwd! Doe je deur eens open… ’. Enzovoorts.
Hiermee stimuleer je de het voorstellingsvermogen en de woordenschat van de kinderen.

