Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen de betekenis van objecten en beelden uit dat ze door een bepaald type landschap reizen.
Benodigdheden: pittenzakken voor de hele groep, een vijftal objecten (zoals een lege frisdrankfles, een touw, een lap, een emmer en een kruk).
Opmerking: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling, je neemt een pittenzak en legt uit dat je de betekenis ervan kan veranderen door het bijvoorbeeld als een stuk zeep te gebruiken. Beeld duidelijk uit wat je bedoelt.
Warming up klassikaal.
De groep staat verspreid in het lokaal met een pittenzak in de hand. De opdrachten zijn individueel, de kinderen maken dus geen contact met elkaar. De kinderen veranderen op jouw aanwijzingen de betekenis van de pittenzakken. Benoem steeds wat je ziet zodat de kinderen gestimuleerd en bezig blijven.
Opdrachten:
Verander je pittenzak in: een stuk speelgoed, een elektrisch apparaat, gereedschap, snoep, fruit, iets uit de keuken, iets uit de badkamer.
Warming up tweetallen.
De groep staat in tweetallen in het lokaal, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: je mag niet praten.
A, je komt aangereden in je auto. B, je werkt bij een tankstation en tankt de auto vol met je pittenzak. A betaalt, je pittenzak is je portemonnee.
B, je krijgt een klapband op de fiets. Je laat het bij A repareren, die pompt het op met z’n pittenzak. B betaalt, je pittenzak is je portemonnee.
Jullie zijn piloten, jullie pittenzakken zijn de stuurknuppels.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, ze leveren hun pittenzakken in. De objecten (zie boven) liggen in het midden.
Instructie: Iedere werkgroep krijgt een landschap toegewezen. Kijk goed naar deze voorwerpen. Je speelt alsof je door dat landschap reist en gebruikt de voorwerpen als iets anders. Je mag er niet bij praten. De voorwerpen mag je tijdens het repeteren niet gebruiken omdat er maar één set is, tijdens het uitvoeren van jullie presentatie gebruik je het natuurlijk wel.
Bespreek kort de aandachtspunten op de werkkaarten.
Opdrachten: de Noordpool, een berglandschap, de woestijn, het regenwoud, een onbewoond eiland.