Werkvorm(en): objectenspel.
Activiteit: De kinderen veranderen voorwerpen van betekenis, verzinnen een verhaal rond een beroep dat door veel mensen niet als erg fris wordt gezien en presenteren dat aan elkaar.
Benodigdheden: pittenzakken, 5 verschillende objecten zoals een touw, een lap, een krukje, een emmer, een plastic fles, een stok (zie ‘opmerking’).
Opmerking: Een veilig alternatief voor de stok: wikkel wat dik papier of karton om een stok en zet het vast met plakband. Haal de stok er tussenuit en je hebt een ‘kartonnen stok’.
Print de lesopzet inclusief opdrachtkaarten.
Inleiding.
De groep zit in hoefijzeropstelling. Vertel dat jullie in deze les voorwerpen van betekenis gaan veranderen. Illustreer dit door bijvoorbeeld een pittenzak te pakken en die te veranderen in een lepel van een heks. Roer er gemeen kijkend mee in een denkbeeldige toverketel. Vraag dan om welk sprookjesfiguur het gaat.
Warming up klassikaal.
Deel pittenzakken uit. De groep staat verspreid in het lokaal.
Instructie: Je krijgt straks spelopdrachten, voer die uit zonder contact te maken met een klasgenoot. Je verandert de pittenzak steeds van betekenis.
Spelopdrachten: een gouden bal, een toverstaf, een kroon, een spinnenwiel, een tinnen soldaatje, de appel van Sneeuwwitje.
Geef kinderen steeds even de tijd om iedere spelopdracht uit te spelen.
Warming up tweetallen.
De groep zit in tweetallen in het lokaal op de grond, ze bepalen wie A is en wie B.
Instructie: A verzint straks een sprookjesfiguur en speelt die voor B. Daarbij verander je de pittenzak van betekenis. Pas als A de pittenzak op de grond legt mag B zeggen om welk sprookjesfiguur het gaat. Daarna wisselen jullie.
Doe dit een keer voor met een kind voordat de kinderen in tweetallen aan de slag gaan. Jij speelt bijvoorbeeld Hans (Hans en Grietje) die kruimels uit een zakje (de pittenzak) strooit. Het kind raadt welk sprookjesfiguur je speelt en speelt er daarna zelf een die jij dan mag raden. De kinderen gaan staan, verzinnen verder zelf hun spelsituaties en wisselen zo lang om totdat je aangeeft dat ze op hun plek mogen gaan zitten.
Kern.
De groep zit in hoefijzeropstelling, laat ze de pittenzakken inleveren. Laat de vijf voorwerpen zien.
Instructie: Jullie krijgen zo in werkgroepen de opdracht om met behulp van deze voorwerpen een (deel van een) sprookje uit te beelden zonder daarbij te praten. De voorwerpen mag je tijdens het repeteren niet gebruiken omdat er maar één set is, tijdens het uitvoeren van jullie presentatie gebruik je ze natuurlijk wel.
Opdrachten: Sneeuwwitje, Hans en Grietje, Roodkapje, De wolf en de 7 geitjes en Assepoester.
Bekijk de vijf voorwerpen en benadruk dat ze alle voorwerpen in iets anders moeten veranderen.
Bespreek kort de aandachtspunten op de opdrachtkaarten. Zie bijlage 1 voor een voorbeeldopdracht. Maak werkgroepen en deel de opdrachtkaarten uit.
Bijlage 1: (dit voorbeeld zit niet bij de opdrachten dus je kunt het klassikaal bespreken).
Sprookje met stok en lap
Jullie studeren een (deel van een) sprookje in: de wolf en de drie biggetjes.
Rollen: wolf, big 1, big 2, big 3, huisje 1, huisje 2, huisje 3, moeder van de biggen.
Spelregels:
Jullie mogen niet praten.
Alle voorwerpen moeten als iets anders worden gebruikt.