Als ik door de gang loop heb ik heel wat te groeten. De route naar m’n lokaal leidt langs de onderbouwgroepen, en vooral op spitsuren is het één groot ‘Hallo meneer Holger!’.
Als je zelf kinderen hebt dan weet je dat meesters en juffen een bijzondere plaats innemen in het leven van de uk. Op één het gezin, op twee Sinterklaas, maar op drie sta jij: de juf of meester. Daar heb ik nooit bij stil gestaan toen ik tijdens m’n opleiding stage liep, maar na een paar jaar basisonderwijs begon ik me langzaam bewust te worden van de plaats die ik had ingenomen in de gemeenschap van mijn basisschool.
Een moeder kwam na afloop van de eindmusical naar me toe. Haar zoon was niet opvallend, een stille genieter, een positief joch. ‘Je bent z’n grote held, ik hoor thuis uitgebreid wat je hebt gezegd tijdens het repeteren’. Verbaasd wist ik niet goed te antwoorden. ‘Nou wil hij weten hoe je dramadocent wordt’ zei de moeder licht verontrust. Ik vraag het me af of je zo’n wens blijft koesteren tot je achttiende, maar het was een aandoenlijk verhaal.
Wat maakt het werken met kinderen zo leuk? Je hebt het gevoel dat je er toe doet, dat je iets kan betekenen in de ontwikkeling van kinderen. Daar zul je het met me over eens zijn, als je van stage of je werk terug komt is het prettig te weten dat je ze iets hebt aangeleerd, iets hebt verdiept of ze iets zinnigs hebt laten ervaren. Aan de andere kant is het leuk als kinderen laten blijken dat ze het óók leuk vinden dat ze bij jou in de les zitten. Regelmatig hoor ik ook dat studenten cadeaus of hele afscheidsfeestjes krijgen: heerlijk.
Zo gaandeweg groep drie tonen kinderen hun waardering minder direct. Sommige enthousiastelingen stralen en zwaaien nog wel tot in groep 5, en sommige bovenbouwers komen speciaal naar je toe om een geintje met je te maken. Het wordt ineens heel concreet wanneer ze gaan schrijven over drama en dan lieve dingen over de dramameester schrijven. Ik denk dat veel kinderen hun ei kwijt kunnen bij drama, en dat blije gevoel een beetje krijgen als ze de dramameester zien.
Hoe dan ook, ik gaf ‘de Bremer Stadsmuzikanten’ aan groep 1 en vertelde ronduit over de luie kat, zong ‘Poesje Mauw’ in kattentaal en had de grootste lol met ze. Al een paar keer probeerde een jongetje ertussen te komen. Aan zijn gezicht dacht ik te herkennen dat hij moest plassen, want er sprak enige urgentie uit zijn gelaat. Om te voorkomen dat iedereen zou gaan plassen ‘parkeerde’ ik hem even vakkundig, maar hij liet zich niet uit het veld slaan. En toen hij steeds harder ‘Meneer Holger’ begon te zeggen en met zijn vingertje in mijn beeld begon te zwaaien gaf ik hem natuurlijk de beurt: ‘Ja, zeg het maar’.
‘Meneer Holger’, zei hij met een zucht van verlichting, ‘ik vin je lief’.